Passages
uit:
Wie zijn geschiedenis niet kent is gedoemd haar te herhalen Een reactie op Bernard ten Hag [*] en Erik van Beek [**] Jelto Drenth, arts-seksuoloog NVVS, gepensioneerd, Groningen; in: Tijdschrift voor Seksuologie, 36, 4; december 2012. [***]
Twee forensisch-seksuologische artikelen in het vorige nummer (Ten Hag, 2012; Van Beek, 2012) bevatten prikkels die mij tot reactie verleiden, en voor de leesbaarheid behandel ik ze in één opiniebijdrage. Ten Hag besteedt, waar hij de Nederlandse situatie behandelt, veel aandacht aan de maatschappelijke context, maar als de DSM-ontwikkelingen centraal staan mis ik relativering. Plichtsgetrouw worden een aantal hete hangijzers uitgelegd, maar niet dat er rond dit classificatiesysteem een allesomvattende discussie gaande is, die ik maar even parafraseer als: "waar zijn we in Godsnaam mee bezig". Bij seksuele onderwerpen heb ik soms de angst dat de DSM al lang gekaap is door christelijke reactionairen. In de VS is de behandeling van zedendelinquenten een groeimarkt, zowel qua budget als prestige, en zoals de farma-industrie gewantrouwd moet worden bij het oprekken van diagnoses, zo moeten we ook alert zijn op lobbyisten die belang hebben bij psychiatrisering en criminalisering van ongewone voorkeuren. Een voorbeeld van Ten Hag: Blanchard heeft inderdaad voorgesteld om de leeftijdsgrens voor de classificatie pedofilie naar boven te verplaatsen, maar hij meldt niet dat Richard Green, psychiater én jurist, per omgaande reageerde: En al in 1995 luidde Judith
Becker tijdens een meeting van de IASR de noodklok
over apert sadistische ontsporingen in de behandeling
Ten Hag heeft oog voor de afgrenzingproblemen tussen de psychiatrische classificatie en de rechtspraak,
maar ik heb goede hoop dat in onze cultuur de warrigheid in de praktijk nog wel meevalt.
Waarheidsvinding hoort bij de rechters, dus wij doen niet mee met
Van mij had Ten Hag de pletysmografie dus niet hoeven noemen, en ook de zuivere gedragstherapie (aversieve therapie
etc.) is ons wezensvreemd. Ik ben veel
nieuwsgieriger naar de resultaten van de cognitieve behandelmethodes (delictscenario,
terugvalpreventie) Erik van Beek start zijn Beschouwing over pedofilie met een alinea waarin hij onbekommerd een normatief idioom hanteert. De 70-er jaren waren een "naïef tijdperk" waarin een "pedofiele lobby" van personen met aanzien "onzinnigheden kon ventileren". Is dat zinvol? Laat ik even intunen op zijn wat journalistieke stijl: als het over pedofilie gaat, mag tegenwoordig iedere Tokkie die het telefoonnummer van De Telegraaf kan vinden erop rekenen dat zijn onderbuik de volgende dag in de Tweede Kamer een woordvoerder heeft, En meestal wel meer dan één. Van Beek stelt dat de samenleving "voor de minst populairen" enige zorg dient te dragen, maar de ideeën die hij in dit verband aandraagt lijken mij behoorlijk discutabel. Van Beek maakt veel werk van gescheiden definities van pedofilie en pedoseksualiteit; deze dichotomie lijkt hem zo bruikbaar dat hij de Vereniging Martijn aangespoord heeft om intern dit normsysteem te hanteren en ook de gewone Nederlander wil hij erover voorlichten. In mijn studietijd werden veel woorden besteed aan het verschil tussen homofilie en homoseksualiteit, en het verdwijnen van die labels beschouw ik als een vooruitgang. Zal het met pedofilie en pedoseksualiteit niet net zo gaan? Subculturele verschuivingen worden aangestipt, maar rond zijn eerste bête noire, Edward Brongersma, speelde een essentiële culturele (dus niet sub-culturele) verandering. Brongersma's Eerste-Kamerlidmaatschap werd hem ontnomen toen hij in 1950 veroordeeld werd voor een seksuele relatie met een jongen die 16 of 17 was bij hun kennismaking. Het beruchte artikel 248bis hield immers in dat homo-contacten tot 21 strafbaar waren, terwijl voor hetero’s de grens lag bij 16. In 1971, in Brongersma’s tweede periode als senator, werd artikel 248bis geschrapt en vier jaar later was zijn rehabilitatie compleet toen hij tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw werd benoemd. In de NVVS was Brongersma een uiterst nuttige specialist op het terrein van de Zedenwetgeving. In I991, tijdens mijn voorzitterschap, werd hem het erelidmaatschap verleend. Mijn betrokkenheid kleurt uiteraard mijn ergernis over Van Beek's standpunt. Ik vind hem moralistisch en ik ga dat toelichten. "De publieke opinie is daarbij stellig en generaliserend, de professional zoekend en genuanceerd." Deze zin uit het artikel ga ik toetsen. Van Beek klinkt hier in mijn oren een beetje zoals het 60-er-jaren schoolhoofd dat aan de door hem ontslagen homo- seksuele onderwijzer uitlegt dat hij zelf helemaal niks tegen homo’s heeft, maar ja, de rest van het personeel/ de ouders/het bestuur ... Zijn taalgebruik verraadt een weinig barmhartig oordeel over de pedoseksueel; de pejoratieven spatten van de bladzijden. De pedofiel die niet 100% afziet van fysiek contact (dus een wet over- treedt en daarmee, in Van Beek's definitie, zich verlaagt tot pedoseksueel) mag meteen crimineel genoemd worden. Veel neutraler is zijn woordkeus voor de activiteiten van de verontruste burgers. "Onbeschaafd" noemt hij de geciteerde mevrouw die de penning- meester van Martijn voor "ongedierte" uitmaakte. Niet "crimineel"? Sinds Wilders weten we dat haat zaaien wel degelijk strafbaar is (art. 137 WvS) en de meest op de voorgrond tredende "pedojaagster" is daadwerkelijk veroordeeld voor "medeplegen van smaad". Haar "levenswandel" (een raar-ouderwets pejoratief woord waar de pedo’s mee opgezadeld worden) is toegankelijk via een uitspraak van de Hoge Raad (2011). Kortom, mijns inziens verraadt Van Beek's woordkeus dat hij de “impopulairen” en de aanjagers van die impopulariteit meet met ongelijke maten. Ook ik heb de laatste jaren af en toe mijn verbijstering en walging moeten wegslikken bij de meest abjecte kinder-misbruikszaken, maar in mijn hangmap zitten ook drie foto’s van intimiderende groepen die actie voerden bij belaste woonhuizen en ook die foto’s roepen bij mij een diepe weerzin op. In de publieke opinie worden, naast de"pedojagers", ook veel tolerantere geluiden gehoord. In 1995 zag ik een toneelstuk Meester en de jongens, door Jeugd-theatergroep de Citadel, over de Uithuizermeedense onderwijzer en dichter Willem de Mérode. Een stuk over pedofilie, gericht op middelbare scholieren, dat zeer lovende recensies kreeg. Maarten 't Hart heeft in twee boekbesprekingen (Kees Verheul: Een jongen met vier benen, en Gerard van Westerloo: De pater en het meisje) openhartig verteld over "zijn engelachtigste periode", waarin hij door diverse heren benaderd en betast is, zonder dat hem dat erg stoorde.
Annemarie Oster schetste in haar Volkskrant column van 22 maart 2012 een liefdevol portret van de evident pedofiele onderwijzer van haar vijfde klas en Remco Campert trad op 8 december 2000 in het krijt voor de nagedachtenis van Jan Hanlo:
Op Hanlo kom ik terug omdat hij één van de weinige niet-anonieme slachtoffers is van de castratiewoede die op homo- en pedoseksuelen werd uitgeleefd. We hebben recent een paar autobiografische romans kunnen lezen, geschreven vanuit het kind-perspectief. Sommige auteurs geven ondubbelzinnig aan dat ze de openbaarheid zoeken om tegenwicht te bieden tegen de criminaliserende maatschappelijke tendensen.
Ted en zijn moeder maken ontspannen grappen over de coverfoto die Ted uitgezocht heeft.
Ook Rudi van Dantzig’s boek over zijn pedofiele relatie in onderduiktijd heeft een veelzeggende titel: Voor een verloren soldaat. In een documentaire over de affaire-Polanski, verklaarde het destijds 13-jarige slachtoffer dat zij minder door Polanski getraumatiseerd is dan door de rechter. Die streefde jaar in jaar uit zijn eigen reactionaire agenda na, met volstrekt voorbijzien van de belangen van het meisje. Dat meisje (inmiddels een middelbare vrouw) heeft vergeefs de rechtbank verzocht de zaak te seponeren. Nu we de stap naar de meisjes gemaakt hebben: in "Op een oude fiets moet je het leren" (Sax & Deckwitz, 1992) worden op neutrale toon erotische ervaringen van meisjes met volwassen vrouwen belicht. Verrassend is Gloria Wekker's beschrijving van de Surinaamse mati-cultuur, waarin openlijke relaties van meisjes met volwassen vrouwen normaal zijn. Gerard van Westerloo (2010) zocht de confrontatie met de priester die met zijn zusje vanaf haar 13de iets uiterst geheims in stand had gehouden, en van zus en haar vriendin kreeg hij gedetailleerd verslag over wat er was gebeurd, en hoe ze het beleefd hadden. Uiterst ambivalent, met emotionele toppen en diepten, sterk gekleurd door een haast sektarisch-roomse opvoeding van alle betrokkenen. Hester Aibach’s autobiografische boek Het Debuut (1975), over de relatie van een meisje van 13 met een volwassen man, werd verfilmd door Nouchka van Brakel, met Marina de Graaf (tijdens de opnames 16) in de hoofdrol. Tijdens het symposium ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van het Instituut voor Familiale en Seksuologische wetenschappen vroeg Wineke Smid (promovenda aan de Van der Hoevenkliniek) de aanwezigen te schatten hoeveel procent van de mannen pletysmografisch zou reageren op erotische foto’s van 14-jarige meisjes. "99%", piepte ik. "Bijna goed" was des spreeksters antwoord. En dan is er ook nog de romanliteratuur: Peter Pan, Lolita, Dood in Venetië. Kortom: ik kan bij sommige niet-professionals meer nuance vinden dan bij Van Beek. Een overgeslagen denkstap in de redenering Genoeg over toon en woordgebruik, nu de inhoud. Van Beek wil de bokken van de schapen scheiden. De pedoseksuelen dienen in een forensisch kader (enkel- banden en zo) in de gaten gehouden te worden, de cleane (zijn term) pedoseksueel wil hij toeroepen: houd vol, je kunt het. Zo zag het leven van Mérode eruit, met helaas die ene uitglijer waarvoor hij veroordeeld is (hij had een 16-jarige jongen "geholpen" bij het masturberen (Werkman, 2011)). Zijn biografie deed mij huiveren; zoveel sublimatie, dat moet wurgend zijn. Zijn calvinistische familie- en vriendenwereld had weinig erbarmen. De dichter leed levenslang aan allerlei ziekten, waarschijnlijk grotendeels psychosomatische. Van Beek ziet één mogelijkheid voor"opwindingsregulatie": virtuele kinderporno en daarbij kan de overheid een rol spelen. Bonafide bedrijven zouden, streng gecontroleerd, virtuele kinderporno kunnen maken die wetenschappelijk op effectiviteit getest moet worden. Ik las dit, kneep mezelf in de arm, las het nog een keer en moest constateren dat Van Beek dit meent. Als een romanschrijver zoiets bedenkt in een toekomstvisioen a la Brave New World en 1984, dan kon ik het op waarde schatten. Zou binnen de overheid iemand deze gedachtegang willen uitwerken, dan werd hij stante pede teruggefloten door een superieur die de chocoladeletters in de Telegraaf al voor zich zag ("Van onze belastingcenten...."). De omissie die mij in Van Beek’s betoog echt verbijstert luidt: hebben oudere-jongere-contacten zonder enige uitzondering negatieve gevolgen? Hij lijkt zich er niet van bewust te zijn dat hij zich op dit punt buiten de seksuologische traditie plaatst. Er is in de door Van Beek bekritiseerde periode veel geschreven over dit onderwerp; in Nederland was het academisch hoogtepunt het proefschrift van Theo Sandfort "Het belang van de ervaring" (1988). De International Academy of Sex Research heeft in een aantal artikelen in de Archives aandacht besteed aan ervaringen van non-clinical samples (Bauserman & Rind, 1997). Herman Musaph schreef in de jaren dat hij in de Commissie-Melai [*] zat over de noodzaak van relativering (Musaph, 1980):
In de IASR werd het transculturele aspect belicht door Emil Ng uit Hongkong, die vertelde dat in oude tijden in China kinderen gezien werden als "natural sexual beings". Culturele relativering is echt niet zo ver van ons bed: alle gymnasiasten en filosofen in Nederland weten via Plato's Symposium wel iets over de pedagogische Eros, de betekenis van de knapenliefde in Athene. Volgens Hupperts (2002, p.i65v) behoort de erastes (de volwassene) in zo’n relatie de behoeder te zijn van het goede, nobele en schone. Van de eromenos of paidika (de jongere) mag dit nog niet verwacht worden; zijn voortreffelijkheid wordt gewaarborgd door zijn jeugdige schoonheid. Maar juist deze ongelijkheid zag de Atheense elite als voorwaarde voor Eros’ volmaakste uitingsvorm. De pedagogische intentie is dus evident, maar dat sluit schaamteloze seks, inclusief promiscuïteit, niet uit. Hupperts neemt aan dat de groepsseks die we op Grieks aardewerk zien, tenminste voor een deel een realistische weergave van de praktijk was. Concluderend: een Athener van goeden huize die zich van de knapenliefde distantieerde werd gezien als cultuur-barbaar. Met de schadelijkheidskwestie hangt de vraag samen hoe vaak het voorkomt dat minderjarige jongens zelf het contact met volwassenen zoeken. Brongersma vertelde mij ooit over zijn bezoeken aan Marokko, waar naar zijn overtuiging de meeste jongens seksuele ervaringen hadden met mannen. In de biografie van Jan Hanlo worden Marokko-ervaringen (postuum gepubliceerd in het brievenboek Go to the mosk) geplaatst naast die van een hele serie andere knapenliefhebbers: Paul Bowles, André Gide, Jean Genet, Roland Barthes, Hans Warren, Jef Last, Michel Foucault (Renders, 1998, p. 478v). Ik heb, na het lezen van Hanlo's biografie, bedacht dat de omgang met Europese mannen voor Marokkaanse jongens misschien wel op een speciale manier aantrekkelijk was omdat de mannen met wie zij hun eerste ervaringen opdeden allemaal, vanuit macho-overtuigingen, altijd de penetrerende rol voor zich opeisten. Net als bij de oude Grieken bevestigt de oudere daarmee zijn mannelijkheid, en krijgt de jongen ingepeperd dat hij nog maar een jochie is. Als hij bij een Europeaan wel mag penetreren, dan maakt zijn mannelijkheid een sprong voorwaarts. Ook dit is een onderwerp waarnaar transcultureel onderzoek gedaan zou kunnen worden. Zou het in eigen land echt zo onbestaanbaar zijn dat puberjongens de erotische aandacht zoeken van volwassen mannen? Judith Schuyf (2003) beschreef het leven van Tiemon Hofman, en toen die op zijn 16e veroordeeld werd voor homoseksualiteit (onder Duits oorlogsrecht) had hij al behoorlijk wat ervaring met oudere partners. In het recente boek van Teigetje en Woelrat over hun jaren met Reve (2012) beschrijft Willem van Aibada zijn schaamteloze toenaderingspogingen tot de gevierde schrijver, kort na zijn eindexamen. In de periode dat de media uitentreure de "breezersletjes" uitmolken hoorde ik van een bezorgde moeder dat onder de ruigste vrienden van haar puberzoon "even een homo pijpen" een stoere manier was om voor een avondje stappen voldoende cash te verdienen. Als Van Beek het evident vindt dat onderzoek naar oudere-jongere-seks echt niet meer kan, dan is in ieder geval de afscheid-nemende hoogleraar sociale psychologie Bram Buunk (Blanken, 2012) zijn opponent. Ook politiek-niet-correcte zaken moeten onderzocht kunnen worden, stelde hij in een interview:
Een ander onderzoeksterrein wat mij zinvoller en kansrijker zou lijken dan Van Beek’s virtuele-kinderporno-idee is de pedofobie. Daaraan is bij mijn weten nauwelijks aandacht besteed, in tegenstelling tot homofobie. Terug naar de commissie-Melai De commissie-Melai kan gezien Worden als initiatief voor achterstallig onderhoud, want in de decennia daarvoor waren afschuwelijke praktijken gepasseerd. Jan Hanlo werd in 1947 vanwege psychotische de-compensatie opgenomen in de St Willibrorduskliniek te Heiloo en toen kwam ook zijn erotische oriëntatie ter sprake. Na een weinig succesvolle behandeling met insulinecoma's werd hij binnen de kortste keren gecastreerd. Vooral in katholieke kringen was dit een niet zo zeldzame reactie op homo- en pedofilie. In het al genoemde boek van Teigetje en Woelrat wordt over Reve's Weertse beschermer Guus van Bladel verteld dat hij in zijn jeugd op advies van meneer pastoor gecastreerd is. Het katholicisme heeft, met de traditie van biechten en absolutie, kunnen beweren dat al die castraties (eufemistisch "onvruchtbaarmaking" genoemd) vrijwillig waren; de hypocrisie van deze opstelling is door Renders snijdend geschilderd (i 998, p. 259v). Van Westerloo (2010) beschreef de doofpotcultuur rond seksueel misbruik door priesters en dit brengt bij mij een uitspraak in herinnering van Piet Steenkamp, de laatste voorzitter van de KVP:
Gelukkig vermeldt Ten Hag [... ... ...] Toen de commissie-Melai aan de slag ging was het dus evident dat men met schaamte terugzag op een recent verleden van homohaat, waarin de pedofielen het ergst geleden hadden. Musaph is heel expliciet over de intentie om niet weer zo autoritair over de pe do- en homoseksuelen te oordelen, maar hun recht op een eigen mening te erkennen. Pedofilie heeft problematische kanten, zeker, maar voor het eerst werd ervan uitgegaan dat pedofielen daar zelf ook wel iets te zeggen zouden hebben: De pedofielen dienen zich te organiseren en zelf middelen op te sporen en maatregelen te nemen, waardoor zij hun eigen, in ons cultuurpatroon afwijkende, seksuele gedrag mogen beleven zonder schade aan anderen te berokkenen. Hoe dient dit te gebeuren? Laten de pedofielen deze vraag zelf beantwoorden. De emancipatie van mensen met afwijkend seksueel gedrag heeft alleen werkelijke waarde als dit gebeurt door de mensen met afwijkend seksueel gedrag (Musaph, 1981). Misschien naïef. Maar men had ook echt iets goed te maken. Na Ten Hag realiseerde ik mij dat seksuologen de aangewezen deskundigen zijn om te signaleren dat er nieuwe Beëlzebubs uitgevonden worden om seksuele duivels uit te drijven. En herinnerde ik mij mijn treurnis dat ik, tijdens mijn NVVS-voorzitterschap, niet kon voorkomen dat de Forensische Seksuologie zich buiten de NVVS plaatste. Het dubieuze van dichotomieën Ik ben, neem ik aan, al wel duidelijk genoeg geweest in mijn afwijzing van Van Beek's geloof in de bruikbaarheid van het onderscheid pedofiel vs. pedoseksueel. Dichotomieën hebben in ons vakgebied vaker voor verwarrende simplificaties gezorgd. lk noem:
Vandaar de titel van deze oppositie: Wie zijn geschiedenis niet kent is gedoemd haar te herhalen, want wordt niet door historische kennis beschermd tegen de valkuil van het simplificeren Literatuur Aardweg, G.J.M. (1967)
Albach, H. (1977)
Bauserman, R., & Rind, B. (1997)
Both, S. (2011)
Brongersma, E. (1987, 1993)
Brongersma, E. (1991).
Blanken, H. (2012, 10 september)
De Waal, M. (1989)
Drenth, J. (1995)
Green, R. (2010)
Hanlo, J. (1971)
Hoge Raad. (2011).
Hupperts, Ch. (2002)
Musaph, H. (1980)
Musaph, H. (1981)
Ogas, O., & S. Gaddam. (201 1)
Renders, H. (1998)
Sandfort,Th. (1988)
Sax, M, & J. Deckwitz (1992)
Schuyf, J. (2003)
Teigetje & Woelrat (2012).
Ten Hag, B. (2012)
Van Beek, E. (2012)
Van Lieshout, T. (2012)
Van Westerloo, G. (2010)
Werkman, H. (2011)
|