(On)gewoon
en (on)gevaarlijk
Antwoord aan Jelto Drenth [*]
Bernard ten Hag, psychotherapeut en supervisor VGCt; in: Tijdschrift voor Seksuologie, 36,4; december 2012 Met belangstelling heb ik de reactie van Jelto Drenth gelezen op mijn artikel (Ten Hag, 2012) en ik voel me uitgenodigd om een aantal punten nader te verhelderen, maar ook om de gedachtegang verder te brengen. Seksualiteit, of het nu gaat om gewoon of ongewoon seksueel gedrag, zal onderwerp van gesprek blijven en ieder tijdvak heeft zijn eigen discussies, zoals
Het is toe te juichen dat forensisch psychologen en seksuologen met elkaar in gesprek komen. Kritiek op DSM Drenth geeft in zijn reactie aan dat rond de DSM een allesomvattende discussie gevoerd wordt en verzucht 'waar we met de DSM in godsnaam mee bezig zijn'. Hij vindt het jammer dat ik mijn betoog niet in deze discussie plaats. Van deze discussie ben ik mij bewust en ik zal daar later nog nader op ingaan. Ik heb me willen beperken tot het zo nauwkeurig mogelijk uitzoeken wanneer er bij seksueel grensoverschrijdend gedrag sprake zou kunnen zijn van een seksuele stoornis (parafilie). Dit, omdat naar mijn mening cliënten te gemakkelijk en te vaak een dergelijk etiket opgeplakt krijgen, met name pedofilie. Mijn indruk is dat pedofilie in Nederland over-gediagnosticeerd wordt. Een tweede punt is dat eenzelfde gedrag op verschillende manieren ge- diagnosticeerd of geclassificeerd wordt. Waar
Mijn betoog bepleit uiterst voorzichtig te zijn met DSM-classificaties, niet alleen uit oogpunt van goede diagnostiek, maar ook om de verstrekkende gevolgen ervan, zoals langere detentiestraffen, hogere risicoprofielen en meer controle, waaronder libidoremmende medicatie om op proefverlof te kunnen. Om terug te komen op de discussie op de DSM als zodanig, citeer ik met instemming twee auteurs die zich ernstig zorgen maken over de teloorgang van psychologie en psychotherapie en in het kader daarvan een kritische beschouwing over de DSM geven. Verhaeghe (2009) spreekt van DSM-bilsering. Tot zijn verrassing merkt hij niet alleen te staan in zijn kritiek.
Eenzelfde kritiek op de DSM is terug te vinden bij Derksen (2012, p. 118):
Over de nabije toekomst ben ik niet hoopvol gestemd. Het neoliberale marktdenken binnen de gezondheidszorg wordt in het nieuwe regeerakkoord (november 2012) gehandhaafd. Voor het komend jaar staat in de forensische hulpverlening de invoering van de zogenaamde Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) gepland, waarbij
Naast DBC’s kent de forensische hulpverlening voor de veroordeelde cliënten Diagnose Behandel- en Beveiligings Combinaties (DBBC’s). Aan een forensische behandeling wordt ook een beveiligingscomponent toegevoegd, maar de basis waarop DB(B)C’s rusten is allerminst valide. Steeds vaker zijn geluiden te horen van wetenschappers en gerenommeerde clinici om het gebruik van de DSM te vervangen door de International Classification of Diseases (ICD-10, World Health Organization, 2007). Voor mijn onderwerp maakt dat geen verschil. Ook bij gebruik van de ICD-10 blijft de vraag of seksueel grensoverschrijdend gedrag eerder te zien is als voortkomend uit een psychische stoornis of dat het strafbaar gedrag is, of beide zoals bij de meeste parafilieën. Ongewoon seksueel gedrag Het is eigenaardig dat telkens, wanneer het hedendaagse seksuele gedrag bediscussieerd wordt, het verwijt volgt dat men daarmee teruggaat naar de tijd van voor de seksuele revolutie. Niet eens zo lang geleden, naar aanleiding van de documentaire Beperkt Houdbaar van Sunny Bergman (2007) werd door een aantal vrouwen een manifest opgesteld met als titel Seks moet weer haute couture worden (Paans, Lieuwens, Hilkens, Bergman& Jensen, 2007). Daarin wordt betoogd dat vrouwelijkheid niet alleen gedefinieerd mag worden door schoonheid, maar dat normaal weer normaal moet worden en dat het extreme niet de norm is. Ook staat seksuele vrijheid niet gelijk aan totale grenzeloosheid en platheid. In datzelfde jaar publiceerde Plasterk de emancipatienota 2008-2011: Meer kansen voor vrouwen (2007) waarin de-seksualisering van de samenleving en de risico’s van grenzeloze vrijheid bediscussieerd wordt. Er kwamen felle reacties, zowel op het manifest als op de emancipatienota. Cultuurfilosoof Jos de Mul (2007) vond deze voorspelbaar en vatte ze samen:
De Mul concludeert dat
Drenth gaat uitvoerig in op de commissie Melai. De tijd is echter niet stil blijven staan. Bij het verschijnen van het eindrapport van de commissie Melai, schrijft Kool (2007), was de vrijage met het liberale gedachtegoed al voorbij, vanwege de schaduwzijden van wat zij seksuele permissiviteit noemt. Zij geeft aan, zoals ik in mijn artikel schrijf, dat de zedelijkheidwetgeving in de loop der jaren minder uitgaat van de menselijke behoefte aan zelfbeschikking en vooral de richting uitgaat van het beschermen van burgers. De klinische praktijk wijst uit dat veel mannen kampen met een gepropageerde seksuele vrijheid en tevens de plicht zich in te houden door grenzen die de ander in het seksuele contact stelt. Het is daarom goed om nog eens kritisch te kijken naar de definiëring van ongewone seksuele activiteiten. De term ’ongewoon' is de helft van het verhaal. Wat de een ongewoon vindt, kan de ander acceptabel seksueel gedrag vinden. De discussie gaat niet over ongewoon, tenzij voor de persoon zelf zijn ongewone seksuele gedrag de voorkeur heeft voor, zo niet de enige manier is tot seksuele bevrediging. In dat geval spreek ik van parafilie als verstoring van seksuele lust. Dat veel mannen seksueel opgewonden kunnen raken van jonge puberende meisjes is een gegeven. Het wordt pas problematisch als iemand daarvoor de wet overtreedt of een parafiel opwindingspatroon heeft waarbij hij zonder jonge meisjes niet seksueel opgewonden kan raken. Met andere woorden: het gaat er niet om of een persoon een bepaalde seksuele interesse opwindend vindt, maar of hij deze interesse nodig heeft om seksueel opgewonden te raken. Dat het voor- stel voor de DSM-5 de pedofilie-categorie heeft opgrekt tot hebefilie (voorkeur voor puberende kinderen), heeft inderdaad veel kritiek opgeroepen. Opnieuw is mijn punt dat ik in mijn artikel alleen maar heb willen beschrijven wanneer je van een parafilie zou kunnen spreken en niet om een discussie ter verslaan. Het zal naar mijn mening een kleine groep zijn die als pedofiel of hebefiel aangemerkt zal kunnen worden. Dat mannen (en vrouwen) van ongewone seksuele fantasieën opgewonden kunnen raken, is niet ongewoon en niet bijzonder. Seksuele preoccupatie Sterker nog: ongewoon heeft, bijna van nature, een grote aantrekkingskracht. In de klinische praktijk zien we dat sommige personen zich zowel in gewoon als ongewoon seksueel gedrag te buiten gaan en de kracht niet meer vinden om er mee te stoppen. Tevens zien wij het paradoxale van dit overmatige seksuele gedrag: het schenkt geen bevrediging en het laat de persoon in frustratie en eenzaamheid achter. Recent is seksuele preoccupatie als risicofactor prominenter in de aandacht gekomen en deze lijkt een vruchtbaarder concept voor een (forensische) behandeling te zijn dan het focus op voorkeur, leeftijd en type van het slachtoffer enz. Het is de overmatige benadrukking van seks die iemand in de problemen brengt, door frustratie, door controleverlies en met in sommige gevalien seksueel grensoverschrijdend gedrag als gevolg. Onze ervaring op De Waag, een forensische polikliniek, is dat veel vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag kan profiteren van een behandeling gericht op seksuele preoccupatie. Aanvankelijk werd een groepsbehandeling alleen aangeboden aan exhibitionisten en voyeuristen, waarbij gesproken wordt van hands-off-delictgedrag. Gaandeweg zijn wij ook downloaders van kinderporno in deze groep gaan opnemen als er duidelijk sprake was van kinderporno als onderdeel van hyperseksualiteit en als deze personen niet bijzonder in kinderen geïnteresseerd waren. Ook kunnen cliënten met hands-on delictgedrag als gevolg van een parafilie (fetisjisme) en als gevolg van seksueel promiscue gedrag deelnemen. Een groep cliënten met seksueel gemotiveerd delictgedrag zoals oplichting (om prostitutie te kunnen betalen) vindt eveneens baat bij deze groepsbehandeling. Het behandelprogramma is opgezet vanuit de overeenkomsten van het seksuele probleemgedrag. De verschillende seksuele uitingsvormen worden gezien als seksueel acting out gedrag, waarbij de functie belangrijker is dan het specifieke seksuele gedrag. Zoals in het artikel beschreven is dit behandelprogramma gebaseerd op risicofactoren die een relatie met seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben. Een behandeling volgens het terugval-preventiemodel is niet meer state of the art. Wel is terugvalpreventie als methodiek een behandelonderdeel, waarbij
Het is te betreuren dat naar mijn weten in Nederland niet of onvoldoende behandel-effectiviteitsonderzoek plaats vindt. Ik sluit niet uit dat de Nederlandse situatie verschilt met het buitenland en dat onderzoek daarom besiist nodig is. i i i i i 2 2 $ § 4 Mad of Bad? Tot slot, en daarmee terugkomend op mijn eerste alinea waarin ik het gesprek tussen forensisch psychologen en seksuologen van harte omarm, zit de forensische psychologie in een spanningsveld van ‘mad or bad’: is de cliënt ziek of slecht? Soms gaat het debat in de richting van over-diagnosticering
(De Ruiter 2007), hetgeen theoretisch als therapeutisch op gespannen
voet staat Ondanks psychische stoornissen kunnen de meeste patiënten kwaad van goed onderscheiden, hetgeen ze niet vrij pleit van delictgedrag. Psycho-pathologisering of medicalisering van gedrag dat ook anders te begrijpen is, kan wel degelijk problematisch zijn. De andere kant is evenzeer problematisch: het criminaliseren van gedrag dat weliswaar problematische kanten heeft, maar waarbij de overtrokken sanctionering meer schade toebrengt dan nodig. Drenth wil naar mijn mening deze twee
domeinen te veel uit elkaar halen. De rechter stelt vast of er iets
gebeurd is en hij wil graag van de psycholoog horen waarom iets gebeurd
is. Er is een sterke overlap tussen pathologie en misdaad, hetgeen
betekent dat een psycholoog zowel klinisch als forensisch deskundig moet
zijn. Gelukkig zijn Bergman, S. (2007)
Decoene, S. (2009)
Derksen, J. (2012)
De Ruiter, C. (2007)
Kool, R, (2007)
De Mul, J. (2007, 5 oktober).
Paans, L., Lieuwens, M, Hilkens, M., Bergman, S., & Jensen, S. (2007).
Plasterk, R. (2007)
Ten Hag, B, (2012)
Verhaeghe, P. (2009
|