DE
VERKEERDE VRAAG
[Blz. 237] Het
is echter onjuist om de vraag te stellen of het kind wel of niet heeft gelogen.
Liegen gaat uit van bewuste, moedwillige en weloverwogen opzet tot misleiding.
Het is niet waarschijnlijk dat jonge kinderen het cognitieve vermogen of het
vermogen tot opzet daartoe bezitten, alhoewel dit bij oudere kinderen en
adolescenten wel het geval kan zijn. Mensen, ook kinderen, kunnen dingen zeggen
die niet altijd kloppen. Op zichzelf hoeft dat nog niet te betekenen dat zij
liegen. Het kan zijn dat zij verkeerd zijn ingelicht, het bij het verkeerde eind
hebben of verstoken zijn gebleven van informatie. De
ervaringswereld van het kind is beperkt en zijn kennis is nog gering. Wanneer
een vraag wordt gesteld die het niet begrijpt of waarop het geen antwoord weet,
kan het zonder blikken of blozen een antwoord geven zonder dat het zich
realiseert dat het fout is. De ondervrager die er niet van op de hoogte is hoe
de ontwikkeling van een kind verloopt, ziet dan niet dat het kind zonder enige
kennis heeft geantwoord en geeft aan het antwoord een letterlijke uitleg, vooral
wanneer hem dat goed uitkomt. Tenzij er sterke aanwijzingen zijn van
weloverwogen en opzettelijk verhullen van de waarheid is het vergeefse moeite om
veel tijd en energie te stoppen in de vraag of het kind wel of niet liegt. Het
is namelijk bijna nooit de juiste vraag.
|