Rind, Bauserman en Tromovitch weigeren te zwichten De ijzersterke verdediging van een veroordeeld onderzoek Door Chris in Koinos Magazine # 32, 2001/4 Er is een schok gegaan door het terrein van onderzoek naar wat te boek staat als ‘seksueel misbruik van kinderen’ (SMK; in het Engels child sexual abuse of CSA) met de komst van hernieuwd grondig objectief onderzoek naar, en vlijmscherpe analyses van, de huidige en recent-historische stand van zaken. In Psychological Bulletin, jaargang 124, nr. 1, 1998, publiceerden de Amerikaanse onderzoekers Bruce Rind, Robert Bauserman en Philip Tromovitch een meta-analyse van onderzoek naar seksueel misbruik van kinderen – dat wil zeggen: een statistische analyse die het mogelijk maakt gegevens van onafhankelijke onderzoeken te combineren. Het bleek onder meer dat een aanzienlijk aantal kinderen en pubers, vooral jongens, geen aantoonbare psychische schade lijdt als gevolg van seksuele ervaringen met oudere personen, en dat instemming en (afwezigheid van) dwang essentiële factoren zijn die de reacties beïnvloeden. De meta-analyse was volledig gebaseerd op tot dan toe uitgevoerd onderzoek. Maar bevindingen die het misbruikdogma tegenspreken, zal men in de victimologische literatuur niet eenvoudig herkenbaar tegenkomen. Victimologen zijn geneigd schade te overdrijven en er hun exclusieve aandacht op te vestigen, alsmede een culturele samenhang tussen volwassene-minderjarige-seks en psychische schade te verwarren met een universeel oorzakelijk verband. De meta-analyse zette de anti-wetenschappelijke machinerie van de invloedrijke Amerikaanse rechtsconservatieven in werking, hetgeen leidde tot de veroordeling van het onderzoek door het al even anti-wetenschappelijke Amerikaanse Congres. Het gemak waarmee deze veroordeling tot stand kwam, ondanks verzekeringen van de wetenschappelijke gemeenschap – waaronder de American Association for the Advancement of Science, de grootste wetenschapsorganisatie in Amerika – dat het onderzoek wetenschappelijk correct was, geeft aan hoe vals het gespeelde spel is. Hoewel geconfronteerd met willekeurige verdachtmakingen en de roep om hun ontslag, bewandelden Rind c.s. niet de weg die de American Psychological Association (APA), hun uitgever en aanvankelijke verdediger, uiteindelijk koos. De APA liet zich bewegen tot zelfkastijding en beloftes om ‘de implicaties voor het publieke beleid in overweging te nemen’ alvorens toekomstige omstreden wetenschappelijke bevindingen openbaar te maken. Ook imiteerden Rind c.s. hun tegenstanders niet door modder te gooien in een begrijpelijke emotionele reflex. In plaats daarvan bewaarden ze hun kalmte en beperkten zich tot hetgeen ze eerder hadden gedaan: de ontstane ophef zorgvuldig, rustig en evenwichtig analyseren. Een decennium geleden besprak Bauserman een aantal kritieken op een onderzoek door de Nederlandse psycholoog Theo Sandfort (zie voor deze bespreking de Journal of Homosexuality, jaargang 20, nr. 1/2, 1990). Sandfort had 25 Nederlandse jongens in de leeftijd van 10 tot 16 jaar geïnterviewd over hun seksuele relaties met mannen. Hij had bevonden dat vrijwel alle jongens hun relatie ervoeren als bijdragend aan hun gevoel van welzijn en geen machtsmisbruik door hun volwassen partner zagen. De
kritieken op het onderzoek waren van vooraanstaande misbruikonderzoekers en
seksuologen, waaronder David Finkelhor en de illustere Masters en Johnson.
De ontledingsklus van Bauserman was een voorproefje van de uitgebreide reactie van hem en zijn collega’s op de barrage van kritiek die volgde op de meta-analyse uit 1998. Een
verhoudingsgewijs korte bespreking van de ophef
verscheen in het juli/augustusnummer 2001 van Skeptical Inquirer, het
gevestigde blad voor sceptici.
Echter waren, zoals Rind c.s. opmerken in hun artikel voor de twijfelenden van geest,
Rind c.s.
publiceerden hun uitvoerigste
weerlegging van de aanvallen op de meta-analyse in het lentenummer 2000 van Sexuality
& Culture. Het artikel besteedt speciale aandacht aan twee vaak herhaalde verwijten. Het eerste luidde dat Rind c.s. in sommige gevallen het gebruik van neutrale terminologie in de wetenschap aanbevalen – bijvoorbeeld ‘seks tussen volwassenen en kinderen’ of ‘seks tussen volwassenen en pubers’ in het geval van vrijwillige ervaringen met positieve reacties van de jongere. Deze aanbeveling werd gezien als ‘opruiend’, ‘academische haarkloverij’, ‘een herhaling van de stappen die men nam om homoseksualiteit te normaliseren’ en ‘het nazien en verbloemend uitdrukken van de taal van seksueel misbruik’. Rind c.s. leggen uit dat collega’s die hun onderzoek toetsten (peer reviewers) hen verzochten om deze aanbeveling aan hun artikel toe te voegen, met het argument dat ‘seksueel misbruik van kinderen’ in maatschappelijke en wettelijke zin wellicht een correcte term is, maar in wetenschappelijke zin te alomvattend lijkt – dat wil zeggen, voor zover deze term psychische schade beoogt te voorspellen. Rind c.s. schrijven:
Het tweede verwijt was dat Rind c.s. de constructie van instemming (consent) toepasten. Critici beweerden dat ‘kinderen niet met seks kunnen instemmen’ (onder ‘kinderen’ wordt doorgaans iedereen onder de een of andere wettelijke leeftijdsgrens voor seksuele contacten begrepen). Rind c.s. maken een onderscheid tussen
Ze bevonden dat simpele instemming, of bereidheid (willingness), een factor is die zowel voor kinderen als voor pubers de resultaten beïnvloedt. De af- of aanwezigheid van bereidheid is van belang voor de voorspelling of een seksuele ervaring op jeugdige leeftijd door de jongere als negatief, neutraal of positief gezien wordt. Zodoende is bereidheid een geldige wetenschappelijke constructie. Rind c.s.
betitelen de toevlucht van critici tot de eis van volledig geïnformeerde
instemming als een ‘afleidingsmanoeuvre’.
De APA verklaarde dit in een situatie waarin leeftijdsongelijke seks niet het directe onderwerp was (dat was abortus). Toen de
meta-analyse van Rind c.s. de APA in de problemen bracht, duurde het niet
lang of de vereniging beweerde met klem dat seksuele bedrijvigheid tussen
volwassenen en ‘kinderen’ nooit moet worden gezien als iets waarbij
instemming van beide kanten mogelijk is. Het meest uitgebreide overzicht van Rind c.s. over de ophef, dat ‘overwegingen over remedies voor toekomstige ideologische aanvallen’ bevat, werd gepubliceerd in Applied & Preventive Psychology 9, 2000. Artikelen door derden waarin de meta-analyse werd verdedigd of onverantwoorde politieke inmenging werd bekritiseerd, verschenen zowel in de grote media als in vakbladen. Hoogleraar maatschappelijk werk Thomas Oellerich benadrukte de implicaties van de meta-analyse voor het therapeutische arbeidsveld: een seksuele ervaring in de kindertijd met een oudere persoon ‘is geen psychiatrische stoornis of syndroom’. Hij bestempelde de bestendiging van ‘de mythe dat een seksuele activiteit noodzakelijkerwijs of zelfs maar gewoonlijk psychische schade aanricht, omdat ze een morele en/of wettelijke norm overschrijdt’ als ‘onethisch en mogelijk verantwoordelijk voor iatrogene schade’. Politicoloog Harris Mirkin wees op historische parallellen en identificeerde het denkbeeld van schade als de seculiere metamorfose van zonde. Hij stelde dat de meta-analyse was veroordeeld vanwege ‘de angst dat empirische stellingen de morele norm zullen ondermijnen.’ Psycholoog Scott Lilienfeld diende voor een vakblad van de APA een artikel in waarin hij de botsing tussen de sociale wetenschappen en de politiek analyseerde. Hij gebruikte hierbij de veroordeling van de meta-analyse als een belangrijk voorbeeld. Zijn artikel werd oorspronkelijk aanvaard, maar werd in mei 2001 middels een veto afgewezen door een functionaris van de APA die erin werd bekritiseerd. Lilienfeld bracht dit onmiddellijk naar buiten en een storm van kritiek bracht de toezegging teweeg dat het artikel alsnog zou worden gepubliceerd. Verscheidene psychologen overwegen de APA te verlaten en zich aan te sluiten bij de American Psychological Society, die meer toegewijd aan de wetenschap wordt geacht. Het
jongste onderzoek van Rind, dat hij zonder zijn collega’s uitvoerde met
gebruikmaking van gegevens van door de psycholoog Ritch Savin-Williams
uitgevoerd onderzoek, is van bijzondere interesse voor de lezers van Koinos,
aangezien het zich richt op de seksuele ervaringen van homo- en biseksuele
puberjongens met mannen. Reacties op de ADSRs waren overwegend positief en de meeste ADSRs waren met bereidheid aangegaan. Jongere pubers gingen ze met evenveel bereidheid aan en reageerden minstens zo positief als oudere pubers. In tegenspraak met de ‘verleidingshypothese’, wezen gegevens over de ontwikkeling van de seksuele identiteit erop dat ADSRs geen rol speelden in het teweegbrengen van seksuele interesses in het eigen geslacht.’ Een zorgvuldige beschouwing van dit onderzoek en van reacties erop lijkt een goed idee voor een toekomstig nummer van Koinos. Gerelateerde artikelen in Koinos:Koinos 17 (1998/1), G. G.: Bauserman en Rind: Seksuele ervaringen van jongens Koinos 20 (1998/4), G. G.: Ingrijpende herziening van het begrip ‘seksuele kindermishandeling’ Koinos 21 (1999/1), Seksuele jeugdervaringen en welbevinden Bron : Koinos Magazine #32 |