Seksuele ervaringen van kinderen nader onderzocht Over het werk van Bauserman, Rind en Tromovitch Door Dr Frans Gieles, in: OK Magazine nr. 67, maart 1999 'Seksueel misbruik van kinderen'Met deze woorden wordt een wijd verbreide opinie weergegeven: seksuele ervaringen van kinderen zijn in die opinie altijd schadelijk, erg schadelijk zelfs, zowel voor jongens als voor meisjes en dit komt ook nog eens erg veel voor. De opinie zou gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek. Inderdaad zijn er publicaties die tot deze conclusies komen. Onderzoek onderzochtDr Robert Bauserman, Dr Bruce Rind en Philip Tromovitch vormen een Amerikaans team dat het onderzoek in deze kwestie kritisch heeft bekeken. Zij onderzochten alle Engelstalige publicaties hierover nog eens opnieuw. Zij analyseerden de statistische analyses nog eens, anders gezegd: zijn verrichtten een meta-analyse, een analyse van analyses. De resultaten zijn onlangs ook in Nederland gepresenteerd: op 18 december 1998 op een symposium "De andere kant van de medaille" in de Pauluskerk te Rotterdam. Wat daar gezegd is, was in de Nederlandse pers niet te lezen. Dan maar hier. De titel is: Een onderzoek naar de veronderstelde eigenschappen van seksueel misbruik van kinderen gebaseerd op niet-klinische steekproeven, ofwel An examination of assumed properties of child sexual abuse based on nonclinical samples, Bruce. Rind, PhD, Robert. Bauserman, PhD & Philpip Tromovitch, PhD-cand., Rotterdam, 18 december 1998. Het wordt hieronder uitgelegd en besproken. Zie ook: Hans Visser (red.), De andere kant van de medaille; over de vraag: is pedofilie misbruik van kinderen, KSA, Walenburgerweg 55, 3039 AD Rotterdam, ISBN 90-5782-016-1. EenzijdigheidVrijwel alle onderzoekers op dit terrein gebruiken de term 'seksueel misbruik van kinderen'. Dit is geen neutrale term. De term bevat al een conclusie voor het onderzoek begint. De term is zo wijd verbreid dat Bauserman 'm in zijn toespraak ook maar gebruikte ("CSA": child sexual abuse), zij het met een kritische kanttekening. Ik gebruik liever een meer neutrale term: seksuele ervaringen van kinderen. Doorgaans is die term 'misbruik' ook heel breed gedefinieerd, zodat er zeer uiteenlopende gebeurtenissen onder kunnen vallen, van de verkrachting van een kleutermeisje door de vader t/m experimenteel of verliefd gedrag van tieners onderling. Een tweede eenzijdigheid is dat het onderzoek vrijwel altijd plaatsvond bij mensen die met justitie in aanraking zijn gekomen en/of die in de hulpverlening terecht zijn gekomen, vaak zelfs de psychiatrische hulpverlening. Deze mensen hebben dus problemen. De volgende stap is dat aangenomen wordt dat de seksuele ervaring de oorzaak is van die problemen. Niet iedere onderzoeker doet dit overigens; er zijn er ook die kritische kanttekeningen maken bij deze redenering en die wijzen op andere zaken die de problemen ook opgeroepen kunnen hebben, zoals de gezinssituatie, de maatschappelijke situatie en andere gebeurtenissen tijdens het opgroeien en volwassen worden. In de overzichtsartikelen echter wordt deze kritische noot vaak weggelaten. Ook mag je op grond van een zo beperkte steekproef geen conclusies trekken die in het algemeen gelden. Je maakt dan 'een steekproef-fout'. Bauserman cs wijzen op het eenzijdige, subjectieve en vaak emotionerende taalgebruik in veel onderzoeksverslagen. Wie alleen maar schrijft over 'slachtoffer' en 'dader', schrijft zichzelf naar een conclusie toe, ofwel bevestigt het oordeel dat er als was. Zij zagen ook onnauwkeurigheden bij het werken met statistiek of het weergeven van de resultaten ervan. Een statistisch vastgesteld verband kan namelijk sterk of zwak zijn en men dient dit te vermelden. Bovendien betekent een statistisch verband nog niet direct een oorzakelijk verband. Ruimere opzetHet team van Bauserman cs koos voor een andere opzet. Het verzamelde gegevens van mensen buiten justitie en hulpverlening (dit zijn die "niet-klinische steekproeven" in de titel). Men zocht steekproeven die representatief zijn voor de gehele bevolking. Ook koos het team voor onderzoeken die met statistische analyses werkten boven onderzoeken die eigenlijk alleen een redenering volgen en voorbeelden geven. Het team zette geen nieuw onderzoek op, maar onderzocht alle onderzoeken die zij konden vinden en lezen aan een analyse (de analyse dus van analyses: meta-analyse). Hierbij letten zij ook op de verschillen tussen jongens en meisjes. Meta-analysesAls je in Amerika de intelligentie onderzoekt van mensen en dan kijkt naar hun ras, dan zie je een statistische samenhang. De variantie van intelligentie (de mate waarin mensen van elkaar verschillen op dit punt) lijkt verklaard te worden door de factor (invloedhebbende kracht) ras. Maar als je daarbij ook kijkt naar de sociaal-economische situatie, dan zie je dat die veel meer samenhangt met intelligentie. Er zijn statistische technieken waarmee je kunt berekenen hoeveel procent van de variantie in intelligentie verklaard wordt door de factor 'ras' en hoeveel door de factor 'sociaal-economische situatie'. Men moet dit de effectomvang. Zoiets is gedaan door enkele onderzoekers op het gebied van seksuele ervaringen in de jeugd. Zij onderzochten de mate van welbevinden en de mate van aanpassing bij steekproeven van volwassenen en stelden ook allerlei vragen om mogelijke van invloed zijnde factoren te kunnen meten. Daarna kan dan berekend worden in hoeverre welke factor verantwoordelijk is voor de variantie in het welbevinden en de mate van aanpassing. Welnu, in deze onderzoeken bleek het hebben gehad van seksuele ervaringen als kind in de niet-klinische bevolkingsgroep voor zo rond de 1.5% verantwoordelijk te zijn voor de variantie in het welbevinden en de mate van aanpassing. Let wel: er staat hier niet "bij 1.5% van de mensen of van de gevallen", er staat 1.5% van de variantie, dus van de gemeten verschillen tussen de mensen: de effectomvang. Bij de klinische groepen ligt dit percentage rond de 5.5%. Er is dus samenhang tussen seksuele ervaringen als kind en het latere welbevinden, maar je kunt op grond van deze cijfers toch ook weer niet concluderen dat zo'n ervaring altijd ernstige schade teweegbrengt. In de meeste onderzoeken is ook niet echt gekeken naar de subjectieve ervaring van mensen en is aan een mogelijk positieve beleving van de seksuele ervaring helemaal niet gedacht in de opzet van het onderzoek. Op zijn minst is er verder onderzoek nodig en dit is dan ook gedaan. Hierbij is gelet op het verschil in de seksuele ervaring zelf (al dan niet gedwongen), op de eigen beleving ervan en op de verschillen tussen jongens en meisjes. Met name is gekeken in hoeverre er ook andere factoren van invloed zouden kunnen zijn, zoals de gezinssituatie. Onderzoek naar 'de bevolking'Met behulp van steekproeven kan men redelijk betrouwbare conclusies trekken over 'de bevolking'. Dit is in meerdere landen gedaan. Men vroeg de mensen naar hun seksuele ervaringen als kind en naar de gevolgen ervan, zoals mensen deze zelf inschatten. Seksuele ervaringen als kind blijken dan bij zo'n 10% van de jongens voor te komen en bij zo'n 20% van de meisjes. Over de gevolgen lieten jongens en meisjes zich verschillend uit: ruwweg 1/3 van de mannen rapporteert negatieve gevolgen; ruwweg 2/3 van de vrouwen rapporteert dit. Opnieuw is gekeken in hoeverre die seksuele ervaring als kind het verschil in variantie - in dit geval van de mate van aanpassing - kan verklaren. Dit komt dan voor de jongens uit op 0.5% en voor de meisjes op 1%. De andere 99% moet dus op andere wijze verklaard worden. Weer zien we dat de bewering dat seksuele ervaringen als kind altijd ernstige schade toebrengen toch wel wat overdreven is; ook zien we weer verschillen tussen jongens en meisjes. Onderzoek onder studentenDe zojuist genoemde percentages zijn berekend vanuit onderzoeken waarin ruim 8.500 mensen zijn ondervraagd. Heel wat, maar voor echt bevolkingsonderzoek toch wat weinig. Daarom is gekeken naar onderzoek onder studenten. Dit is er heel wat meer, terwijl onderzoek van universiteiten doorgaans van goede kwaliteit is. Eerst is gekeken of studenten, inzake het onderwerp waar het nu om gaat, wel representatief zijn voor 'de bevolking' en dit bleek inderdaad het geval. De resultaten komen ruwweg overeen, terwijl er nu veel meer onderzoeken en veel meer mensen in betrokken konden worden. Gewenst of ongewenstBovendien werd in een aantal van deze onderzoeken onderscheid gemaakt tussen gewenste en ongewenste seksuele ervaringen van kinderen, hetgeen dus een genuanceerder beeld oplevert. Het bleek dat bij de gewenste seksuele ervaringen van jongens de samenhang met de variantie in het welbevinden (de effectomvang) wegviel; bij de meisjes kwam deze op 0.6%. Bij ongewenste contacten lag de effectomvang op 1.69% voor jongens en op 0.64% voor meisjes. Het onderscheid tussen gewenste en ongewenste contacten is dus wel degelijk van belang. Er bleek in deze geen verschil tussen eenmalige contacten en langduriger verhoudingen. Wel bleek er opnieuw verschil tussen jongens en meisjes. De vrouwen rapporteerden meer incest, en wel op jongere leeftijd, alsook meer dwang en geweld. De 'derde factor'Als je het aantal kerken telt in dorpen, kleine steden en grote steden, zie je dat het aantal oploopt. Als je nu de criminaliteit telt in dorpen, kleine steden en grote steden, zie je dat die ook oploopt. Veroorzaken kerken dan criminaliteit? Nee, want er is een derde factor van invloed: de bevolkingsdichtheid. Deze levert zowel meer kerken als meer criminaliteit op, terwijl de rechtstreekse samenhang (effectomvang) tussen kerken en criminaliteit wegvalt. Nu nemen we het voorkomen van seksuele ervaringen in de jeugd en we kijken of er problemen zijn. Beide komen dus voor. Zijn die seksuele ervaringen in de jeugd dan de oorzaak van die problemen? Kijk eerst eens of er een derde factor van invloed kan zijn - en die is er: de gezinsomstandigheden. Na de meta-analyse bleek de effectomvang van de gezinsomstandigheden op het hebben van problemen 8.41% te zijn. De effectomvang van de gezinsomstandigheden op het hebben van seksuele ervaringen in de jeugd kwam op 1.69%. Van de effectomvang van de seksuele ervaringen op het hebben van problemen bleef 0.81% over. Er is dus een samenhang, maar wel een relatief geringe. SymptomenIn meerdere onderzoeken is gezocht naar de samenhang tussen bepaalde symptomen, bijvoorbeeld problemen hebben als volwassene, met het hebben van seksuele ervaringen als kind. In een aantal onderzoeken werd, bij elkaar genomen, voor 34 maal een verband gezien tussen bepaalde symptomen en het hebben van seksuele ervaringen als kind. Van deze onderzoeken zijn echter de statistische bewerkingen nog eens kritisch bekeken, onder andere dus of men wel rekening had gehouden met die 'derde factor'. Na die correctie bleven er nog 14 van die verbanden over; de gevonden samenhang was met bijna 60% verminderd. Het geheel overziendWe kunnen concluderen dat seksuele ervaringen als kind wel samen kunnen hangen met het latere welbevinden, maar we moeten er bij zeggen dat deze samenhang gering is. Veel groter is de invloed van de gezinsomstandigheden, met name van lichamelijke en geestelijke mishandeling en van verwaarlozing. Binnen de seksuele ervaringen is er verschil tussen de gewenste en de afgedwongen ervaringen. Bovendien is er verschil tussen jongens en meisjes. Bij de vrijwillige ervaringen van jongens is de effectomvang zelfs verdwenen. De meisjes rapporteerden meer en vroegere incest en meer dwang. Het hoeft dus niet aan het meisje-zijn te liggen, wellicht heeft de dwang en de incestverhouding veel meer invloed op de beleving en het welbevinden. Het begrip "seksueel misbruik van kinderen"Dit begrip houdt in dat er schade wordt aangericht; het veronderstelt dat het de seksuele ervaring is die de schade aanricht. Dit blijkt dus wel te kunnen gebeuren, maar niet per se, niet altijd en niet in die ernstige mate als vaak beweerd wordt. Van meer belang zijn lichamelijke en geestelijke mishandeling en verwaarlozing in het gezin. Daar moeten we dus meer naar kijken. Het hele begrip 'seksuele mishandeling van kinderen', als naam voor alle seksuele ervaringen als kind, dient dan ook herzien te worden. Met name de opvatting dat die seksuele ervaring als kind altijd de oorzaak is van latere problemen, dient herzien te worden. Deze opvatting kan werken als een zichzelf waarmakende voorspelling. Men gaat de persoon louter als 'slachtoffer' zien en ziedaar: zo gaat de persoon ook zichzelf zien. Men kijkt dan erg boos naar de dader en verzuimt te kijken naar de andere factoren, met name die in de gezinssituatie. Deze verdienen heel wat meer aandacht. Omgekeerd zoekenDe overtuiging dat seksuele ervaringen als kind altijd problemen oproepen, leidt tot het zoeken in de omgekeerde richting. 'Als er problemen zijn, dan moet er dus ook een seksuele ervaring zijn.' Daar is dus nogal eens, en nogal eens erg suggestief, naar gevraagd. 'Er moet dan ook een dader zijn.' Daar wordt dus naar gezocht. Deze omgekeerde zoekweg heeft echter heel wat onschuldige mensen in de problemen gebracht Tot zover een samenvatting en een uitleg van het betoog van dr. Bauserman cs.. De vier procent van Frits AbrahamsDe pers heeft gezwegen over deze voordracht. Slechts dominee Hans Vissers toespraak (en de verwerping daarvan door de kerken) werd vermeld. De NRC echter wijdde er een column aan. Frits Abrahams schrijft hierin: " Het kind ondervindt over het algemeen niet of nauwelijks blijvende schade van de pedofiele contacten. Dat was de teneur van deze dag. Twee Amerikaanse wetenschappers probeerden een en ander met een vloedgolf van onoverzichtelijke cijfers aan te tonen. Maar zelfs in hun gunstigste becijferingen was er nog altijd minstens vier procent dat zich voor de rest van zijn leven wel beschadigd voelde. Minstens vier procent, schrijft ik, Slechts vier procent, schrijven de Amerikanen. Een wereld van meningsverschil." Wat is deze vier procent? We zien 'm staan in een van de tabellen (nr 10). Vanuit het onderzoek van Landis (1956) wordt o.a. het gegeven vermeld dat van 531 vrouwen 4% de ervaring nooit te boven is gekomen. Er naast staat overigens dat 51% van hen vermeldde dat dit "dagen tot jaren" heeft gekost. Bij de jongens zijn deze percentages overigens 0 en 22%. Van de vrouwen vermeldt dan 3% "blijvende schade" te hebben ondervonden, en 30% "tijdelijke schade". (Bij de jongens: 0% en 17%). Die vier procent is dus maar een cijfer uit vele, en dan nog uit een erg oud onderzoek. Iets meer nuance is dus wel gewenst. Je kunt met die "4%" niet schermen om 'pedofiele contacten' (bedoeld zijn: seksuele contacten) te verdedigen, zoals in de wandelgangen gebeurd schijnt te zijn. Hiermee raken we het tweede punt dat Frits Abrahams noemt. Hij beschrijft de bijeenkomst in Rotterdam als een bijeenkomst van pedofielen. Goed bedoeld van Visser, zegt hij, maar laat deze zich niet wat te zeer op sleeptouw nemen? De aandacht verschovenPersoonlijk vind ik het jammer dat deze gedegen onderzoeksresultaten naar voren gebracht zijn onder de noemer pedofilie. Daardoor verschoof de aandacht. Deze had moeten liggen bij de ervaringen van jeugdigen en hun manier van verwerken van hun ervaringen, de eventuele problemen en de eventuele hulpverlening hierbij. Vooral ook bij de invloed van het gezin. Dit was ook de invalshoek van het onderzoeksteam. Door deze onderzoeksresultaten onder de noemer pedofilie te presenteren, doet men drie dingen: ten eerste stelt men pedofilie maar weer eens gelijk aan seksuele contacten, waardoor pedofilie (te definiëren als een voorkeur en niet als verondersteld gedrag) in feite onbespreekbaar wordt. Ten tweede verlegt men de aandacht van de jeugdigen en hun ervaringen naar sommige volwassenen en hun wensen. Nogal logisch dat de boodschap dan niet overkomt en zelfs genegeerd werd. Ten derde verlegt men de aandacht van het grootste probleemgebied, de ongewenste contacten binnen het traditionele gezin, naar 'de pedofielen' en naar seksualiteit en houdt men de vaders en het traditionele gezin uit het beeld. Maar juist daar vindt de lichamelijke en geestelijke mishandeling en de verwaarlozing plaats die zo'n veel grotere invloed hebben op het latere welbevinden en de latere aanpassing. Geen vrijbriefBauserman zei het, maar nu zeg ik het ook: niemand mag in deze onderzoeksresultaten een vrijbrief zien voor seksuele contacten. Zeker mag men er niet een lekker laag percentage uit de vele kiezen en daarmee schermen. De percentages die een negatieve beleving aangeven zijn er ook. Ze zijn alleen minder hoog dan doorgaans voetstoots wordt aangenomen. Die 4% "nooit te boven gekomen" is nog altijd 4% te veel, terwijl de 51% die ik noemde van "dagen tot jaren" toch ook geen laag cijfer is. Als 4% van de kinderen zegt blijvend letsel te hebben ondervonden van een wildwaterbaan, dan dient deze gesloten en veranderd te worden. Men hoeft echter ook weer niet alle zwembaden te sluiten en alle water te verbieden. Het zijn vooral de gedwongen contacten, die schadelijk waren. Zwemles geven is dan veiliger. Ik begrijp het gejuich niet zo goed van wie zich zo met 'pedofilie' identificeren. Ik lees in dit gedegen onderzoeksverslag dat 1/3 van de jongens en 2/3 van de meisjes zich achteraf negatief uitlaat. Een fabrikant van chips zou bij zo'n resultaat van een consumentenonderzoek onmiddellijk de machines stopzetten en de onderzoeksafdeling opdragen een beter product te ontwerpen. Het lijkt mij aanleiding tot een zeer grondig zelfonderzoek. Dit onderzoek kan ons er wel toe aanzetten te beseffen dat de negatieve beleving vooral door de meisjes gerapporteerd werd en dat juist de meisjes meer incest en dwang binnen het gezin rapporteerden. Daar moeten we het dan wel over hebben, over deze dwang en deze vorm van overwicht. We moeten het dan hebben over de gewone gezinnen van de buurt, niet alleen over die ene buurtpedo. Het hele gesprek over de seksuele ervaringen van kinderen kan genuanceerder worden. Zowel de fanatieke bestrijders als de bepleiters van meer ruimte (voor kinderen, bedoel ik hiermee), dienen alle cijfers te bekijken en dienen zich bescheiden en genuanceerd op te stellen. Het intreden van deze nuanceringen in de discussie is wel nodig, omdat het genoemde verschijnsel van de zichzelf waarmakende voorspelling nu al zijn werk doet. Gesteld dat iedereen er voorlopig van overtuigd blijft dat seksuele ervaringen als kind per se, altijd en ernstig schadelijk zijn, dan gaat iedereen die omgekeerde zoekweg afspeuren en verliest de andere factoren uit het oog. Als dan later nog eens in een onderzoek gevraagd wordt naar seksuele ervaringen en de gevolgen daarvan, dan zal men vanuit die overtuiging inderdaad dit verband gaan leggen. De onderzoekers kunnen dan concluderen dat dit verband er inderdaad is, want de mensen zeggen dan dat het er is. Zo kan dat werken, bij wetenschappelijk onderzoek. Dr Frans Gieles
|