Gewone mensen Verschillen mensen met pedofiele gevoelens van de andere
mensen? Frits Bernard, 1974Dit is een klassiek rapport. Bernard onderzocht twee specifieke, dus selecte groepen. 73 Personen die zich bewust waren van hun pedofiele gevoelens en zich hadden aangesloten bij een werkgroep en 200 anderen die hij professioneel tegenkwam, die dus hulp vroegen of over wie zijn advies gevraagd was. We laten Bernard aan het woord (pp. 101-103), nadat hij vast gesteld heeft dat het uiterlijk beeld van de onderzochten niet verschilt van dat van de andere Nederlanders.
Loes Rouweler-Wuts, 1976Ook hier betrof het leden van werkgroepen, 60 in getal. De veronderstelling dat mensen met pedofiele gevoelens bang voor volwassen vrouwen zijn, gaat niet op: 75% ontkent dit stellig. Voor zover men gehuwd is, wordt de emotionele relatie als goed beleefd, doch de seksuele relatie als zwak. Contactarm is men zeker niet, zegt 76%; gesloten in hun vriendschappen evenmin, zegt 54%, terwijl 66% geen problemen ervaart op het werk. Vriendschap is belangrijker dan seksualiteit, vindt 74%. Tot nu toe zie ik weinig verschillen met de gemiddelde Nederlander. Kijkend naar de wortels van de gevoelens en terugziend op de eigen jeugd, noemt 47% de gezinsverhoudingen goed, maar 38% noemt deze slecht. De schrijfster noemt dit een hoog percentage. Carl Huizinga, 1977Ook in dit artikel zijn leden van werkgroepen aan het woord, nu 21 in getal. Men ontdekte de specifieke gevoelens voor kinderen rond het elfde jaar, maar de benoeming en acceptatie ervan vond jaren later plaats, in elk geval na het 17 jaar. Het beeld dat de betrokkenen van hun zelfbeleving als kind geven is: een kwetsbaar kind, verlegen, gevoelig en ten dele ook eenzaam. Monica Pieterse, 1978 & 1982In haar doctoraalscriptie noemt Monica Pieterse het probleem dat van de mensen met pedofiele gevoelens vrijwel alleen de veroordeelden zijn onderzocht, waardoor er een erg eenzijdig beeld is ontstaan van nogal gestoorde mensen. Er zijn er echter genoeg die geen juridische problemen en geen stoornissen hebben. Om hiervan een beeld te geven, beperkt zij zich in haar scriptie tot de literatuur. Later doet zij er zelf een onderzoek naar. In het rapport daarvan zijn weer leden van werkgroepen aan het woord, 148 in een schriftelijke enquête, 13 in een interview. Vrij unaniem streeft men naar stabiele en open vriendschappen met kinderen, veelal ook naar de zorg voor kinderen. De vraagstelling betreft hier niet het onderwerp wat ons hier bezig houdt: de wortels van de specifieke gevoelens. De meeste gegevens gaan over de feitelijke relaties die de betrokkenen zijn aangegaan. Over de mogelijke wortels vernemen we dat 29,1% zelf als kind een seksuele relatie heeft gehad. Voorts vernemen we dat de bewustwording van de gevoelens vanaf het tiende levensjaar plaats vind, maar dat de acceptatie ervan vele jaren in beslag kan nemen. Hierin kan een periode van obsessie in plaats vinden; deze echter neemt af naarmate de acceptatie toeneemt en dit is vrijwel steeds het geval. Glenn Wilson & David Cox, 1983Dit onderzoek lijkt op de vorige omdat een vergelijkbare groep van 77 personen is onderzocht, in dit geval in Groot-Brittannië. Zij vinden wel enige verschillen, maar zij wijzen er op dat deze verschillen, hoewel statistisch significant, gering zijn. De verschillen zijn dan ook niet als abnormaliteiten te benoemen (" [...] no [...] clinically abnormal levels on any of the measures"). Bovendien kunnen deze verschillen eerder het gevolg dan de oorzaak zijn van de pedofiele gevoelens. Parallel aan Bernard's "natuurlijke opgewektheid" ligt de bevinding dat de onderzochten relatief meer extravert zijn dan anderen. Extraversie is erfelijk en kan op zich geen oorzaak zijn, wel als, zoals ook gevonden werd, daarnaast vroege ervaringen van isolement en 'er niet tegenop kunnen' ('inadequacy') optreden. De onderzochten zijn van nature minder assertief dan de meeste mannen en seksueel wat meer geremd. Deze combinatie maakt het moeilijk om de competitie met andere mannen om een vrouw te veroveren aan te gaan. De onderzochten waren significant (doch in geringe mate) meer verlegen en gevoelig, wellicht daardoor ook eerder eenzaam dan de gemiddelde man. Ook werd een geringe mate van depressieve, neurotische of soms licht-psychotische kenmerken gevonden, die echter samengaan met onvrede over het feit dat men pedofiele gevoelens in zichzelf moest toegeven. De vaders van de betrokkenen verschijnen hier als voor 83% aanwezig en dan voor een-derde afstandelijk/zwak, voor een-derde liefdevol/OK en voor een-derde streng/eng. Dit lijkt mij ongeveer de gemiddelde situatie te zijn. In tegenstelling wat wel beweerd wordt, was en geen sprake van een betere relatie met de moeder dan gemiddeld het geval is. Eveneens in tegenstelling tot wat wel beweerd wordt, werden denkstoornissen en agressiviteit niet aangetroffen bij de onderzochten. Dennis Howitt, 1996Bij een overzicht van een aantal onderzoeken merkt Howitt op dat dit soort onderzoeken vrijwel steeds betrekking heeft op mensen in de gevangenis of in klinieken. Ze geven dus een eenzijdig, niet-representatief beeld. Bovendien kunnen veel kenmerken voortkomen uit de situatie van het gevangen of in behandeling zijn, hetgeen bijvoorbeeld de verhoogde mate van stress kan verklaren. De verschillen die dan wel gevonden zijn, zijn wederom niet groot; zeker niet zo groot dat ze op een emotionele stoornis zouden wijzen. Wel werden er meer psychosomatische klachten gevonden. Deze gaan doorgaans samen met een zekere mate van neuroticisme. Ze zijn ook te verklaren doordat de onderzochten eerder geneigd zijn zich terug te trekken met hun problemen, dan dat ze ten strijde gaan in de competitie met andere mannen. Bezig zijnde met hun problemen, zijn ze ook minder gevoelig voor de emotionele behoeften, zowel die van zichzelf als die van anderen. Ook hier lezen we dat agressiviteit eerder geremd dan pregnant aanwezig is.
Désiré Palmen, 2001Hoewel haar onderzoeksverslag als ondertitel voert "het niet te accepteren 'anders' zijn", is haar conclusie nu juist dat de onderzochten helemaal niet zo 'anders' waren, maar "gewone mensen". Haar onderzoeksgroep lijkt ten dele op die van Bernard en die van Cox & Wilson, leden van werkgroepen, is echter veel kleiner (9 uitgebreide interviews) maar wel actueler. Haar conclusies uit de interviews luiden aldus (bijlage 2, par. 1.5):
Via het InternetVoor zover een korte vragenlijst in het jaar 2000 door 12 leden van een internationale besloten e-mail discussiegroep beantwoord is, een kleine en selecte steekproef dus, komt hieruit als terugblik op de eigen jeugd het volgende beeld naar voren: een enigszins eenzaam kind met iets beneden-gemiddelde sociale vaardigheden dat zich gemiddeld tussen 8 en 9 jaar jong bewust werd van erotische fantasieën die jongere kinderen betroffen. Doorgaans veronderstelt men een goede relatie met de moeder: dit klopt in deze steekproef. Doorgaans veronderstelt men een afwezige vader of een slechte relatie met hem: dit klopt hier niet: de relatie met de vader was redelijk goed tot goed. Een ander, soortgelijk onderzoekje maar dan publiek (op safenet, maar niet meer on line), geeft het beeld dat rond de 80% van de 46 respondenten terugziet op een redelijk gelukkige jeugd, doorgebracht met beide ouders aanwezig. Men ontdekt de specifieke gevoelens merendeels tussen het 11e en 15e jaar, maar concludeert dat men 'zo is' beduidend later. Een meerderheid, 65%, ziet deze geaardheid als aangeboren (28%) of verworven in de vroege kindertijd (27%). Een terugblik op de kindertijd geeft bij een ruime meerderheid weinig tot geen seksueel spel te zien. Een totaalbeeldDoorgaans neemt men een heel nabije moeder en een afstandelijke vader aan als bakermat van de specifieke gevoelens aan. Ten eerste is dit type ouders echter het standaardbeeld in onze samenleving en ten tweede klopt dit beeld niet met de gegevens. De relatie met beide ouders is door de betrokkenen zelf merendeels als goed (vooral met de moeders) of redelijk goed (met de vaders) beleefd. In allerlei
persoonlijkheidstests worden in feite weinig verschillen gevonden met de
bevolking als geheel. Voor zover deze verschillen significant zijn zijn ze klein
en niet pathologisch te noemen, eerder varianten binnen het normale. Wat er dan
wel aan verschil gevonden is, verwijst naar een enigszins verlegen mens,
doorgaans een man, enigszins eenzaam in de kindertijd die overigens in redelijk
goede verhouding met beide ouders werd doorgebracht. Men treft niet veel maar
juist weinig seksuele aandrang aan en weinig geneigdheid met andere mannen in
competitie te treden, weinig agressie ook. Gevoeligheid is eerder kenmerkend. Eigenlijk heel gewone gevoelige mensen dus met weinig agressiviteit of assertiviteit in zich, met alleen een specifieke en niet gemakkelijke positie in de maatschappij.
|