[Home]      [Omhoog]

De samenhang tussen de tien negatieve ervaringen uit de kindertijd, [*] en mentale problemen na het controleren op de andere negatieve ervaringen – een meta-analyse

[* Adverse Childhood Experiences = ACEs]

Filip Schuster, 2024

De Engelse versie staat hier:
< hhttps://www.ipce.info/library/web-article/schuster-meta-analysis-associations-ace-mental-health >
met ‘Abstract’, ‘Some Quotes’ en ‘Some links’.

De Duitse versie staat hier:
< https://www.ipce.info/de/library/web-article/schuster-metaanalyse-zusammenhaenge-ace-mentalen-gesundheit >

Hieronder volgen dan de voor mij vertaalde en her en der ook even toegelichte samenvatting, gevolgd door enkele citaten – Frans Gieles

Samenvatting

De tien veelgenoemde negatieve ervaringen uit de kindertijd (inclusief emotionele en fysieke problemen en “seksueel misbruik”) [*] zijn in veel onderzoekingen onderzocht op samenhang met [latere] mentale problemen. De gevonden samenhangen roepen heel wat kritische vragen op. De vraag of er een oorzakelijk verband kan zijn, blijft een open vraag.

[* De auteur zet dit begrip consequent tussen aanhalingstekens, omdat in de onderzochte onderzoeken elke seksuele ervaring in de kindertijd (Child Sexual Experience, CSE) steevast seksueel misbruik wordt genoemd (Child Sexual Abuse, CSA), terwijl dit laatste nog maar de vraag is – FG]
De onderzoeksmethode
Eerst is er in de literatuur gezocht naar onderzoek dat zocht naar de samenhang tussen de tien meest genoemde negatieve ervaringen in de kindertijd en mentale problemen bij “minderjarigen” [*] of volwassenen, na het controleren op de negen overige (en soms ook weer andere) negatieve ervaringen in de kindertijd.
[* Ook hier weer de aanhalingstekens, omdat de ervaringen van een zevenjarige nu eenmaal verschillen van die van een zeventienjarige, beiden inde onderzochte onderzoeken steevast ‘minderjarige’ (‘minor’) genoemd. – FG]
Er werden veertien van dergelijke onderzoeken gevonden. Daarin zijn de samenhangen gezocht tussen de genoemde tien negatieve ervaringen en drie typen [latere] mentale problemen. Die samenhangen zijn uitgedrukt in een getal dat de mate van samenhang aangeeft: de correlatie dus.
Van die correlatiecijfers is de mediaan [*] …
[* Als je het inkomen of vermogen van mensen wil onderzoeken, en er in de steekproef erg veel heel erg rijke mensen zijn, stuwen die het berekende gemiddelde omhoog; de mediaan, het getalsmatig middelste getal, geeft de situatie van ‘de gemiddelde mens’ beter weer – FG]
… bepaald door
(a) de correlatie tussen elk van de drie typen mentale problemen, door de samenhang tussen de tien negatieve ervaringen factor en het type latere problematiek,
(b) de correlatie tussen de latere problemen en één van die negatieve ervaringen, met uitsluiting dus van de andere negen ervaringen ofwel factoren,
(c) dezelfde bewerking te doen met andere factoren dan die tien meest gebruikte.

Vervolgens werd de mediaan van die medianen bepaald voor elk van de drie genoemde mentale problemen.
Er verschijnt dan een getal [tussen -1.00 en + 1.00], een correlatie coëfficiënt, genaamd naar de ontdekking ervan “Pearsons r” genoemd. Omdat dit de mediaan van medianen is, wordt dit getal ook wel “effect grootte” (effect size) genoemd. [*]

[* De auteur neemt die term dan over, maar waarschuwt herhaaldelijk dat het woord effect misleidend is omdat het naar een oorzakelijk verband zou wijzen, waartoe je nu net niet mag concluderen. Het getal geeft geen effect van werkzame factoren weer, maar alleen het resultaat van een berekening. – FG]
Resultaten
De mate van samenhang tussen de genoemde tien negatieve ervaringen en de typen van mentale problemen komt uit op een mediaan van r=0.22, te interpreteren als ‘gemiddeld’. Na uitsluiting van de andere negen typen ervaring, komt die samenhang uit op een r=0.07, dus gering, en na het meewegen van ook andere factoren nog lager op r=0.05.

De ervaringen ‘huisgenoot in de gevangenis’ en ‘getuige zijn van geweld tegen de moeder of beide ouders’ geven, elk apart onderzocht, geen samenhang te zien, namelijk een r van respectievelijk -0.01 en 0.01. De ervaringen “seksueel misbruik”, ‘scheiding door of van de ouders’ en ‘alcohol/drugs problematiek in het gezin’ komen uit op een samenhang van r=0.04.

Conclusies:
De samenhang tussen de tien typen negatieve ervaringen en mentale gezondheid, vaak opgevat als oorzakelijk, zijn veel kleiner dan veelal gedacht wordt. Er is geen samenhang te vinden tussen meerdere negatieve ervaringen en latere mentale problemen.
Het idee dat die samenhang er wel is, dient grondig te worden heroverwogen.

Beperkingen
Gezien de vele niet in de onderzoeken meegenomen factoren (zoals de genen en andere ervaringen) mogen de paar wel gevonden samenhangen niet worden gezien als oorzakelijke samenhangen.

Enkele citaten

Tabel 5 Op volgorde van sterkte gezet: de medianen van de medianen, gevonden voor elke negatieve ervaring apart te meten met uitsluiting van de andere negen ervaringen, uitgedrukt in Pearsons correlatie coëfficiënt r:
Emotioneel misbruik: 0,10
Emotionele verwaarlozing: 0,10
Mentale problemen van ene gezinslid: 0,08
Fysieke verwaarlozing: 0,07
Fysiek misbruik: 0,06
Alcohol/drugs afhankelijkheid van ene gezinslid: 0,04
"Seksueel misbruik": 0,04
Scheiding van of door de ouders: 0,04
Meegemaakt geweld tegen de moeder of de ouders: 0,01
Gevangenschap van een gezinslid: -0,01

[Merk op dat de gezinsproblematiek, de bovenste twee ervaringen (factoren) hier beduidend hoger uitvallen dan het "seksueel misbruik"", een bevinding die ook uit de onderzoeken van Rind c.s. naar voren komt
(< https://www.jorisoost.nl/lees/rbt_inhoud.htm >) - FG]
[.... ... ...]

De belangrijkste bevinding van deze meta-analysis is dat erg weinig samenhang gevonden is tussen de tien typen ‘negatieve ervaringen uit de kindertijd’ en ‘latere mentale problemen’, nadat elk van deze samenhangen los van de negen andere is berekend: r=0.05.

Deze samenhang is relatief groter bij de vijf ‘misbruik en verwaarlozing’ ervaringen (r=0.07) dan bij de andere vijf negatieve ervaringen van ‘een dysfunctioneel gezin’ (r=0.04).
Voor de ervaringen van ‘geweld tegen de moeder of de ouders’en ‘gevangenschap van een gezinslid’ is er geen samenhang gevonden met latere mentale problemen (r=0.01).

Erg laag waren de gevonden samenhangen tussen “seksueel misbruik” (r=0.038), ‘scheiding van of door de ouders’ (r=0.067) en ‘alcohol-/drugsproblematiek van een gezinslid’ (r=0.038). Daardoor mogen we geen betrouwbare conclusies trekken over de samenhang van deze ervaringen met latere mentale problematiek, dit alleen al vanwege de verwarrend hoge vermoedelijke aanwezigheid van andere factoren die niet onderzocht zijn.
Dit geldt al zeker voor vijf van de tien genoemde negatieve ervaringen.

We mogen dus zeggen dat de vrijwillige seksuele ervaringen van “minderjarigen” met (veel oudere) volwassenen, in de onderzoeken steevast “seksueel misbruik” genoemd (ook door Rind 2022 en Rind 2023a) in het algemeen geen latere mentale problemen hebben veroorzaakt, volgens de meerderheid van de weinige onderzoekingen hiernaar.
(… … …)
Het hele idee dat deze tien negatieve ervaringen in de kindertijd latere mentale problemen hebben veroorzaakt, dient dus grondig te worden herzien.

[... ... ...]

Deze meta-analyse vond slechts een zeer geringe samenhang tussen de ervaring “seksueel misbruik” genoemd en latere mentale problematiek, na het uitsluiten van de andere negen negatieve ervaringen: r=0.03775, af te ronden als r=0.04.
[...]
[...] zes van de acht onderzoeken vonden slechts minimale of erg lage mate van samenhang (… …) voor zover deze is onderzocht. Ook andere onderzoekingen die factor voor factor hebben onderzocht vonden geen statistisch significante samenhang tussen “seksueel misbruik” (doorgaans niet nader gespecificeerd) van “minderjarigen” (idem) en latere mentale problemen en andere schade.

[... ... ...]

Rind et al. (1998) vonden slechts een geringe samenhang (r=0.09) tussen “seksueel misbruik” van “minderjarigen” en latere schade in hun steekproeven van studenten, beide factoren met elkaar vergeleken. Na controle op een deel van de vele andere factoren werd de samenhang nog veel minder statistisch significant.
[... ... ...]
Volgens representatieve onderzoeken (Felson et al., 2019; Rind, 2022; Rind, 2023a) waren de seksuele ervaringen van “minderjarigen” met volwassenen, doorgaans “seksueel misbruik” genoemd, in ruime meerderheid vrijwillig en vaak genoeg positief beleefd; deze beleving zal dus mede geleid hebben tot de zeer lage gevonden effectgrootten.
[... ... ...]
De zeer geringe samenhang (r=0.04) tussen “seksueel misbruik” van “minderjarigen” en mentale problematiek, is in deze meta-analyse vaak doorgerekend op basis van Cohen’s correlatie coëfficiënten (Cohen 1988.p. 104) en door hem in ander onderzoek “triviaal” genoemd en na doorrekening hier ook gering bevonden voor de gehele factor “seksueel misbruik” en kan dus niet toegepast worden op de subgroepen van deze factor. [*]

[* Bedoeld is kennelijk het cruciale onderscheid tussen wel en niet vrijwillige ervaringen:]
Of nu de vrijwillige seksuele ervaringen van “minderjarigen” met (veelal oudere) volwassenen positieve of negatieve gevolgen kunnen hebben voor de mentale (inclusief: seksuele) gezondheid van “minderjarigen” is niet wetenschappelijk aangetoond door kwantitatief onderzoek dat niet de vele andere factoren (zoals de genetische factoren) meeneemt in het onderzoek. Het huidige onderzoek geeft ons geen inzicht in de gevolgen van specifiek de vrijwillige seksuele contacten, iets wat van belang is in juridische processen.
[... .. ...]
De overtuiging, dominant in de literatuur, dat vrijwillige seksuele contacten tussen “minderjarigen” en volwassenen negatieve gevolgen hebben voor de betroffen “minderjarigen” is slechts een veronderstelling die niet ondersteund wordt door gedegen wetenschappelijk onderzoek.

[... ... ...]

Vrijwillige seksuele contacten tussen “minderjarigen” en volwassenen vinden plaats in een klimaat van extreme pedofobie, wat dus invloed heeft op het aangaan en de gevolgen van die contacten. Empirisch onderzoek kan nu dus alleen plaatsvinden in dit klimaat, waardoor niet onderzocht kan worden hoe deze contacten en relaties uit zouden pakken in een klimaat dat zulke contacten respecteert en toestaat. Dus onderzoekt empirisch onderzoek niet deze contacten en relaties op zich, maar alleen de gevolgen van deze contacten en relaties in het huidige sociale klimaat dienaangaande.

[... ... ...]

In deze meta-analyse zien we dat de samenhang tussen “seksueel misbruik” en mentale schade, na het uitsluiten van de andere negen factoren, uitkomt op r=0.081. Na zo’n controle op slechts enkele van de vele andere factoren wordt de samenhang verminderd tot r=0.036 […].

We mogen dan redelijkerwijs verwachten dat, als er nog meer andere factoren in het onderzoek betrokken worden, de uiteindelijke correlatie (effect size) het nulpunt steeds meer zal benaderen. [*]

[* Merk op dat het hier om de statistische waarde r gaat: de mate van samenhang tussen twee of meer verschijnselen of factoren. Dit is dus niet de statistische waarde p, die (de kans op) het bestaan van verschijnselen weergeeft. Een verschijnsel als ‘trauma na seksuele ervaring’, althans zo geduid, bestaat, zo leert ons klinische ervaring en onderzoek. Ook de APA en de DSM erkennen dit.
Daarbij mag dan ‘trauma’ onderscheiden worden in ‘primair trauma’ (door het gebeuren zelf) en ‘secundair trauma’ (het ‘gedoe’ daarna, het verhoor, de paniek van de ouders en het gevoel ‘er is dus iets mis met mij’). – FG]
We mogen dus redelijkerwijs stellen dat en nu geen wetenschappelijk bewijs is dat “seksueel misbruik” (of andere seksuele ervaringen die ook zo genoemd worden) op termijn ernstige mentale schade zal veroorzaken. Althans, het onderzoek laat alleen een zeer geringe samenhang zien tussen “seksueel misbruik” en latere mentale problematiek. De samenhangen ervan zijn onderzocht, maar juist niet de oorzaken ervan.

[... ... ...]

De vraag komt dan op wat er als conclusies (effect sizes) naar voren zouden komen als de gevonden samenhangen zouden worden onderzocht in hoeverre deze ook oorzakelijk kunnen zijn.
Volgens Cohen (1988) zijn effect sizes van r=0 van geen betekenis in de gedragswetenschappen; effect sizes tot r=0.10 zijn slechts “triviaal gering” (p. 104), dus, afhankelijk van de context, eerder het bewijs van een niet bestaande samenhang.

Als de gevolgen van ‘negatieve ervaringen in de kindertijd’ inderdaad allerlei vormen van schade zouden laten zien, en al deze factoren elk op zich onderzocht zouden worden, zou de effect size van r=0.10 nog wel een heel wat lager kunnen uitvallen.
Zulk onderzoek is echter niet gedaan in het in deze meta-analyse bestudeerde onderzoek, en evenmin in ander onderzoek naar de werking van juist deze tien negatieve ervaringen.
De in meta-analyse berekende wél causale samenhangen kunnen dan wel eens uitkomen op correlaties van r=0 tot r=0.50, correlaties die dus heel goed niet eens kunnen bestaan of op zijn minst op een onzekere causale samenhang wijzen. Zolang we alleen zulke lage mate van samenhangen ontdekken, blijft de oorzakelijke samenhang onduidelijk – of misschien juist wel duidelijk: ongefundeerde overtuigingen en andere onderzoeksfouten (bias) (Christenfeld et al., 2004).

[... ... ...]

Omdat de vele niet gecontroleerde andere factoren (zoals de genetische, andere negatieve ervaringen, de verschillen in de mate van gezondheid vóór die ervaringen, beschermende factoren en een veelheid van factoren die werkzaam zijn in de volwassenheid) niet onderzocht zijn, kunnen de in deze meta-analyse gevonden samenhangen tussen ‘negatieve ervaringen in de kindertijd’ en ‘latere mentale problemen’ niet als oorzakelijk beschouwd worden; daartoe zouden ze in een veel ruimere context geïnterpreteerd moeten worden.

[Home]      [Omhoog]