De mens en zijn
verhaal
De theoretische en filosofische basis van de narratieve zelfhulp en therapie Frans E. J. Gieles, 2016 (b) Een eerste poging, essay Om de theoretische en filosofische onderbouwing van de narratieve zelfhulpmethode te schetsen, hier nog slechts weergegeven als "een eerste poging, essay", moeten we beginnen bij de filosofische achtergrond. Pas van daaruit is de narratieve theorie en therapie logisch, gevolgd door de narratieve zelfhulpmethodiek, die in "Het verhaal dat verteld mag worden" geschetst is. Er volgen hierna nog meer versies, steeds met dezelfde bestandsnaam. De belangrijkste bron hiervoor zijn de boeken van Jan Olthof (2009, 2012) over de narratieve methode/therapie en de onderliggende visie op "de mens als verhaal". Voor de filosofische basis hiervan verwijst Olthof vaak naar Gilles Deleuze, een Franse filosoof (1925-1995). Op zijn beurt verwijst Deleuze naar een reeks andere filosofen, onder wie Hume, Spinoza, Nietsche, Wittgenstein, Foucault, Bergson, Proust, Badiou en anderen. We bevinden ons dan in het postmodernisme en het constructivisme. Ik voeg er Jung en Buber aan toe. Hier wordt nog op gestudeerd. Een filosofische onderbouwing ... ... van een theorie en een methodiek begint met twee kwesties: ontologie en epistemologie, respectievelijk 'Wat is het zijn van de mens?' en 'Wat is kennis?' Het zijn van de mens ... ... is hier: het altijd onderweg zijn; de mens als nomade, de mens als uniek dynamisch, zich ontwikkelend wezen met een eigen verhaal over het eigen leven: de homo fabulans, de verteller van verhalen, inclusief details, gevoelens, zingeving en verbeelding. 'Worden' is voor de mens essentiëler dan 'zijn'. Hoe de mens nu is, zo is hij morgen al niet meer. Hoe hij geweest is, dat is in zijn geheugen al veranderd in een beeld, beïnvloed door het heden en de verwachting van de toekomst. Hoe hij wil worden, dit is belangrijker. De mens is meer 'gebeuren' dan 'zijn'. Het spreekwoord "Eens een dief (dader), altijd een dief (dader)" gaat niet op. De kennis van de mens ... ... is ook niet statisch maar dynamisch, ontwikkelt zich voortdurend. Objectieve kennis van 'De Waarheid'? Vergeet het maar! Ja, van sommige materiele dingen of aspecten van de natuur, maar niet over de mens zelf. De werkelijkheid is multi-interpretabel en kan beschreven worden vanuit een veelheid van perspectieven. Water is H2O, maar ook lekker fris of een groot gevaar; een poes is een zus-en-zo zoogdier van die klasse, maar ook een gezellige huisgenoot. Een boek is een pak papier met letters, maar kan ook een wijze levensles zijn. Het is maar hoe je er naar kijkt. Het is de mens die zich een eigen verhaal over het eigen leven schept, de mens als verhaal, met elkaar chronologisch en dynamisch opvolgende hoofdstukken: 'gebeuren', 'worden'. De essentie van een verhaal is dat het verteld wil worden; een verhaal is per definitie dialogisch, tussenmenselijk (Olthof & Vermetten 1994, Deleuze in Romein e.a. 2009). Het tussenmenselijke is essentieel voor de mens (Buber 1954-2007). Het tussenmenselijke zien we concreet terug in de dialoog, maar ook in de stiltes in de gesprekken, die juist vruchtbaar zijn. Alle kennis komt voort uit ervaring, empirie. Vanuit de omgang met - niet alleen observatie van - de dingen, dieren en mensen vormen we ons begrippen in een mentaal maar ook sociaal proces dat niet statisch maar dynamisch is, ook nomadisch dus. We komen nooit, of maar zelden, verder dan een altijd voorlopige subjectieve of hooguit intersubjectieve interpretatie van de werkelijkheid - zoals wij die waarnemen dan. Een bij ziet meer kleuren dan wij, een olifant hoort heel wat meer dan wij. Een slaaf ziet de werkelijkheid anders dan diens meester, een kind anders dan diens ouders. Deleuze noemt dit het transcendentaal empirisme, een ogenschijnlijke tegenstelling, maar het gaat om de combinatie van het empirisch werken, dat het bij immanentie houdt, en gelijktijdig het zoeken naar de kern, de grote lijn, de abstractie, het wezen van dezelfde verschijnselen op het niveau juist boven die verschijnselen, dus in die zin transcendent (Deleuze in Romein c.s. 2009). Om de werkelijkheid echt te kunnen verkennen, waar te nemen en te interpreteren, is ontmoeting nodig, dus het afzien van macht. Je zult de machtsvrije dialoog (van Habermas, Buber e.a.) aan moeten gaan; je met de ander moeten verbinden en samen naar de werkelijkheid gaan kijken met een zoekend oog zonder alwetendheid te pretenderen of jouw interpretatie bij voorbaat beter te achten. Welke kennis heb je nodig om een medemens te helpen? In de spelkamer van de therapeut met een angstig kind doet water als H2O niet ter zake; hier is water iets waarin je kunt verdrinken - of, stelt de therapeut voor, ook mee kunt spelen, kunt indammen. Zelfs het bestaan van duivel, heks of God doet niet ter zake: hier telt de beleving van het kind, van dit kind. Wat is hier kennis? Wat is hier de epistemologie? Deze is dat kennis, zelfs waarheid, nooit objectief vast ligt, niet vast kan liggen, maar altijd multi-interpretabel en fluïde is. Er kunnen heel goed meerdere subjectieve waarheden naast elkaar bestaan die allemaal even waar zijn – en die zich allemaal blijven ontwikkelen, dus nooit ‘vastgesteld’ mogen worden.
De genoemde postmodernen halen ook vaak Nietsche aan: de mens als reizende nomade (of profeet) met een zich ontwikkelende, nooit absolute kennis, met slechts een verre vage horizon en slechts vragen naar ‘waarheid’, anderen zeggen 'de wil tot waarheid'. Het postmoderne denken Dit is de epistemologie van de postmoderne filosofie, waar we ook de ontologie van herkenden.
Deleuze verzet zich tegen elk dogma en pleit voor wat hij noemt differentieel (of: differentie) denken: oog hebben voor de verschillen en deze accepteren – hier: tussen mensen. Een belangrijke auteur is hier Foucault, veelvuldig aangehaald in de hiervoor genoemde literatuur. De waarheid wordt gezocht in de discours (anderen zeggen: het discours). Dit is een tussenmenselijk gebeuren. In het tussenmenselijke speelt macht een rol; hier de macht om een bepaalde mening als waar te bestempelen en daarmee de ander te labelen. ‘U bent afwijkend, gestoord, psychiatrisch ziek, een delinquent’.
Bij die interpretatie kan dus macht een rol spelen. 'De deskundige' meent het gelijk aan zijn kant te hebben. De forensisch-psychologische expert meent de waarheid beter te kennen dan zijn cliënt met diens denkfouten, diens afwijkend en gestoorde gevoelsleven en diens ongewenst gedrag, dat dus veranderd moet worden. Hierover kunnen we in dit verband zeggen: de therapeut heeft niet 'de pedofiel' in zijn spreekkamer, maar altijd en alleen 'deze unieke mens met pedofiele gevoelens en nog een heleboel meer'. Aan statistiek, aan gemiddelden en statische cijfers, heb je hier niets. Dit wordt pijnlijk geïllustreerd in het boek van Léonie Holtes (2013, blz. 109):
In het zelfde boek geeft zij het gebrek van haar opleiding (tot psycholoog) aan: geen Freud, geen Jung, geen therapie, alleen 'harde wetenschap': statistiek, cijfers, tests, gemiddelden - vaststaande feiten; niet vertrouwen op het gesprek met de cliënt/patiënt en vooral niet op het eigen gevoel. Hieronder zult u iets heel anders lezen. Schrijver dezes is ook heel anders opgeleid. De benodigde kennis is hier de door empathie verkregen kennis over en het begrijpen van deze unieke en dynamische nomadische mens op dit moment en op de manier waarop deze mens zijn situatie, zichzelf en zijn leven betekenis gaf en nu geeft. Korter gezegd: aan het eigen en authentieke verhaal. Laat dit dus vooral verteld mogen worden. Narratieve theorie en therapie Het paradigma Het narratieve paradigma voor therapie is ...
Waarnemen betekent onderscheid maken, grenzen trekken die ook gemeenschappelijk kunnen zijn, het geven van namen binnen een context. Zo'n naam kan zijn 'heks', 'terrorist' of 'pedofiel'. Intussen neemt de waarnemer ook zichzelf waar. Zo construeert de waarnemer zijn of onze werkelijkheid. Dit is in eerste instantie een existentieel proces, pas later komt de ratio aan bod. Dan is ook deconstructie en reconstructie mogelijk, bijvoorbeeld in een therapie. De therapeut nu observeert de cliënt niet, hij neemt deel aan de eigen en unieke wereld van de cliënt (idem blz 34 en hiervoor).
Valkuilen Hierbij noemen de auteurs vanuit de literatuur zeven valkuilen voor de therapeut (Olthof & Vermetten 1994, blz 35 ev.), waaronder het zoeken naar bevestiging van de eigen opvattingen, naar bewijs en naar oorzaken. Kort gezegd: Pas op dat je jouw kijk op de werkelijkheid de enige objectieve en valide kijk vindt. Hier anders en specifieker gezegd: veronderstel geen 'denkfouten' bij de cliënt, wees eerder attent op je eigen 'denkfouten'. Sluit je aan bij de structuur en de zin- en betekenisgeving van de cliënt. Informatie die hier niet bij past, wordt toch niet opgenomen. Controle is een illusie, ... ... want onmogelijk. Verandering kan alleen vanuit de cliënt zelf komen; niet door de invloed van de machthebbende toezichthouder of behandelaar, alleen het besluit tot een antwoord van de minder machtige cliënt (idem, blz 40 ev). Macht roept verweer op, zelfs haat en woede, schijnaanpassing, geen verandering of consensus. Therapie is geen leerproces maar een ontwikkelingsproces - en jezelf ontwikkelen kun je alleen zelf. Pas met behoud van de autonomie van de cliënt kan er iets nieuws ontstaan.
Dit zijn citaten van mensen die een cognitieve gedragsbehandeling moesten ondergaan. De narratieve werkwijze levert een alternatief: het opbouwen van
Tussenmenselijke ruimte scheppen
De therapeut accepteert het perspectief van de cliënt; ook zelf heeft hij een eigen perspectief. In de dialoog tussen beiden kan een ruimer perspectief ontstaan, een metaperspectief, dat gedeeld kan worden en dat uitzicht geeft op een beter perspectief, een eerst gedeconstrueerde en dan gereconstrueerde werkelijkheid die meer perspectief biedt op een betere toekomst. In een gezinstherapie is het al niet anders: alle gezinsleden moeten hun eigen verhaal kunnen doen vanuit hun eigen perspectief. Er dient ruimte te zijn voor de negatieve (aspecten van) de verhalen; ook 'ik háát mamma!' moet verteld kunnen worden. Anders gezegd: ook de schaduwkant moet 'aan het licht' kunnen komen. Hieruit is dan een breder perspectief te destilleren dat door alle gezinsleden gedeeld kan worden; ze kunnen weer verder met elkaar. Symptomen ... ... kunnen een metafoor zijn van een van de bewuste persoonlijkheid afgesplitst deel; men spreekt dan van dissociatie. Deze symptomen
Ook de therapeut ... ... kan aan afsplitsing doen, namelijk door de cliënt te beschouwen als een werkelijkheid die los staat van hem/haar als waarnemer; de cliënt wordt geobserveerd en voorzien van een diagnose. Deze kan gezien worden als 'wezenlijk anders dan ik (gezond), dus gestoord. Hierbij speelt macht een rol, de macht om te bepalen wat gezond en wat gestoord is - zegt Foucault.
Dit afsplitsen van het symptoom kunnen we zien gebeuren als de cliënt 'een pedofiel is' en zo genoemd en slechts zo benaderd wordt. De therapeut is dit niet; 'de pedofiel' wordt als apart neergezet, los van de therapeut. Als de cliënt hierin meegaat, splitst deze 'de pedofiel in zichzelf' ook af als apart. Als de therapeut hierin meegaat - 'maar meneer, u hebt een stoornis!' - maakt deze de afsplitsing alleen maar erger en gaat deze een eigen leven leiden. We zagen dit bij de hele colonne 'innerlijke monsters' bij de deelnemers aan de JORis-groepen. Of 'uiterlijke monsters': 'Ik ben eigenlijk Jan en John, los van elkaar - en John wil ik niet tegenkomen': de dissociatie is compleet. Zelfacceptatie ... ... is dan toch een beter doel dan het tot zwijgen verdoemen van deze 'monsters'. Zelfacceptatie begint met het als geheel geaccepteerd worden door betekenisvolle anderen: de ouders van onze twintigers, de therapeuten, de gespreksgenoten. Dit vereist dan weer het eerder genoemde differentie denken, dat accepteert dat verschillende betekenissen, waarheden, pluriform naast elkaar kunnen en mogen bestaan. De betekenisvolle ander ziet dan af van de macht tot labelen en gaat een machtsvrije dialoog aan waarin gepoogd wordt het afgesplitste aspect weer een plaats te geven in het geheel (Olthof & Vermetten 1994, blz 54 & 55) - en met de machtsvrije dialoog zijn weer terug bij Habermas en Buber. Tangentieel handelen De therapeut raakt en ontmoet het cliëntsysteem, diens betekenissen, relaties enzovoorts, maar maakt hier zelf geen deel van uit. Evenmin infiltreert hij in het cliëntsysteem. Hij is geen change agent, geen controleur, hij ziet af van een waarheidsclaim en van de macht tot definiëren. Dit voorkomt dat de cliënt de behandelaars - plus de reclassering - ziet als een vijandig systeem met 'vijandige' betekenissen en een claim op waarheid, waar hij zich tegen afzet. Uit het leven, de praktijk, gegrepen:
De tangentiele handeling is het raken, ontmoeten van de ander, zonder de structuur van de ander te bedreigen. De cliënt blijft hier autonoom, net zo autonoom als de therapeut. De therapeut stelt zich bescheiden op, naast de cliënt. In deze tussenmenselijke ruimte kan een samen kijken ontstaan vanuit een consensueel domein met een gedeeld probleem. De therapeut laat zich leiden door de sleuteluitspraken van de cliënt. Door deze citaatsgewijs te herhalen en te vatten in metaforen, bevestigt noch ontkent hij het cliëntsysteem van betekenissen, waar hij geen deel van uitmaakt, maar wel samen naar kijkt. Hij neemt het cliëntverhaal serieus, neemt de cliënt niets af. Hij staat eerst stil bij de werkelijkheidsdefinitie van de cliënt ('vriendje'), voegt zich in in de wereld van de cliënt. Pas daarna kan de cliënt nieuwe informatie of een voorstel tot een nieuwe visie in zich opnemen. Hij zoekt niet eens naar 'denkfouten'. Hij loopt mee met de cliënt, voegt zich in het verhaal en zoekt naar mogelijkheden, uitwegen. Hij bevraagt het cliëntsysteem en zoekt naar wendingen in het verhaal - een uitweg uit 'de gesloten donkere kelder', een gesprek met 'het monster', ruimte om dit eens aan een touwtje uit te laten.
Aldus, met mijn voorbeelden, Olthof & Vermetten 1994, hoofdstuk 4 en blz 87. Zij noemen als bronnen het structuurdeterminisme van Maturana en de utilisatiebenadering, 'pacing and leading', van Milton Erikson, die ik vooralsnog niet heb geraadpleegd. Het narratieve weten We zijn hier beland in het postmoderne denken, waarin 'de' werkelijkheid heeft plaats gemaakt voor 'de vertelde werkelijkheid' en 'het narratieve weten' - we hebben geen andere werkelijkheid. We zijn zoals we vertellen wat we zijn, waarna in een dialoog verkend kan worden wie we willen worden. De vertelde werkelijkheid is subjectief en afhankelijk van de context, de gemeenschap en de cultuur waarin we leven. Er is geen vast meetpunt, 'DE Waarheid' genaamd. Er is een eigen verhaal, dat echter versmald kan zijn, gereduceerd tot wat verteld mag worden in het dominante vertoog, dat verhalen verbiedt en dus 'versteent'; dat scheidt wat 'rede' is en wat 'waanzin' is in 'het dominante weten'. Dit dominante weten dient bevraagd te worden. Het moet de weg af gaan leggen van 'waarheid, zijn' naar 'gebeurtenis, worden'.
De therapeut ziet af van de macht als betekenisgever en legt de autonomie terug bij de cliënt; zo helpt hij de cliënt om weer zelf de auteur te worden van het eigen verhaal, en wel het hele verhaal, inclusief de afgescheiden aspecten. De therapeut ziet af van het opleggen van een verborgen en heteronome definitie van het probleem van de cliënt, diagnose genaamd. In dialoog met de cliënt zoekt hij naar consensus, naar een nieuw gezamenlijk verhaal, dat van zijn tot worden kan leiden.
Het differentie denken Dit denken accepteert verschillen; let juist hierop in plaats van ze weg te werken tot een abstracte eenheid. Dit soort constructies dienen gedeconstrueerd en gereconstrueerd worden. De werkelijkheid is nu eenmaal veelvoudig.
Wat betekent dit voor de therapeut?
Aldus Olthof & Vermetten 1994, blz 109 ev, blz 159 ev. Zij verwijzen naar Deleuze (gelezen) en naar Lyotard, Derrida's 'reconstructie' en Lyotard's 'micrologie' (nog niet geraadpleegd). Zij verwijzen ook naar White 2009, blz. 159 ev. Theoretisch verwijst het bovenstaande naar de volgende begrippen:
Dit is de basis van de narratieve theorie en therapie (Olthof 2012; Olthof & Vermetten 1994; White 2009), in essentie ook de basis van de narratieve zelfhulpmethode. Deze is beschreven in Gieles 2016 (a). In de werkwijze herkennen we
Literatuur
Buber, Martin (1954-2007). Dialogisch leven. Utrecht: Bijleveld. In het bijzonder: Elementen van het tussenmenselijke, blz 131 – 161, bijvoorbeeld "Het echte gesprek", blz 154 ev. Foucault, Michel (1964-2001) Madness and Civilisation (Folie et déraison). Libraire Ploin (1964) – London & New York: Routledge (2001). Gieles, Frans. E. J. (1992) Het organiserend kernbegrip van handelingsonderzoek: de discours. http://www.human-being.nl/Bibliotheek/discours.htm .
Gieles, Frans E.J.. (1996) De boze
olifant: Gieles, Frans E. J. (2006). ‘Maar
meneer, u bent een dader!’ Narratieve dwang als vorm van
gedragsaanpassing.
Gieles, Frans E. J. (2016a). Het verhaal dat verteld mag worden. http://www.jorisoost.nl/lees/jon/het_verhaal_dat_verteld_mag_worden.htm .
Habermas, Jurgen (1971). Vorbereitende Bemerkungen zu einer Theorie der kommunikatieven Kompetenz; in: J. Habermas & N. Luhnmann, Theorie der Gesellschaft oder Sozial Technologie. Frankfurt. Holtes, Léonie (2013). Ervaring niet vereist. Nagelaten document. Een jonge psycholoog over haar werk in een tbs-kliniek. Amsterdam: Podium. Jung, Carl Gustav. (1961-1976-1994). Herinneringen, Dromen, Gedachten; een autobiografie. Rotterdam: Lemniscaat. Kunneman, H. (1985). Habermas' theorie van het communicatieve handelen, een samenvatting. Amsterdam. Lambrechts, Mark (1982). Michel Foucault, excerpten en kritieken. Nijmegen: Sun. Olthof, Jan (2012). Handboek Narratieve psychotherapie; theorie en praktijk. Utrecht: De Tijdstroom. Olthof, Jan & Vermetten, Eric (1994). De mens als verhaal - Narratieve strategieën in psychotherapie voor kinderen en volwassenen. Utrecht: De Tijdstroom. Rogers, Carl R. (1961-2004). On becoming a person - a therapist's view of psychotherapy. London: Constable. Romein, Ed & Schuilenberg, Marc & Tuinen, Sjoerd van (Redactie) (2009). Deleuze Compendium. Amsterdam: Boom. Vossen, Toine (1976). Zichzelf worden in menselijke relatie. Haarlem: De Toorts. White, Michael (2009). Narratieve
therapie in de praktijk - Verhalen die werken; Amsterdam: Hogrefe (Norton
& Cy Inc New York 2007). |