[ Start ] [ Omhoog ]
Pedofilie en ethiek
Ole Martin Moen
Etikk i praksis. Nordic Journal of Applied Ethics (2015), 9 (1), 111–124
doi: 10.5324/eip.v9i1.1718 - The ethics of pedophilia -
University of Oslo, Centre for the Study of Mind in Nature
o.m.moen@ifikk.uio.no
Pedofilie is verkeerd, maar hoe verkeerd? In hoeverre? Waarom? Een
lastige kwestie, helaas maar zelden besproken in de ethiek. In dit artikel
betoog ik dat pedofilie alleen slecht is omdat, en alleen in hoeverre het
kinderen beschadigt, en dat pedofilie op zich, alsook haar uitingen en
handelingen die kinderen niet beschadigen moreel correct is. Voorts
betoog ik dat het enige doel van sociale en wettelijke omgang met
pedofilie zou moeten zijn: schade te beperken – en dat de gangbare
praktijk in deze in dit opzicht contraproductief werkt.
Inleiding
Weinig kwesties verwarren ons zo als pedofilie, en terecht.
Pedoseksualiteit beschadigt kinderen. Ruwweg een op de vijf meisjes en
een op de twaalf jongens zijn slachtoffer van seksueel misbruik [*1].
[*1] Pereda, N., Guilera, G., Forns, M., & Gómez-Benito, J., 2009.
Deze meta-analyse [**] onderzocht 65 onderzoeken in 22 landen en
concludeerde dat de beste schatting van het vóórkomen van
kindermisbruik, wereldwijd, 19,7 % voor meisjes en 7,9 % voor
jongens.
[** Een analyse van analyses, ofwel onderzoek naar onderzoeken.]
[A] Wat is pedofilie?
Volgens de World Health Organization is pedofilie
“een seksuele voorkeur
voor kinderen, jongens of meisjes, doorgaans vóór de puberteit of in de
vroege puberteit.” (WHO 2010).
In dit artikel blijf ik binnen deze
grenzen, maar concentreer ik mij op een voorkeur voor prepubers. Dit
geeft het duidelijkste beeld van pedofilie, zonder de complexiteit die in
de puberteit optreedt [*2].
[*2] Voorkeur voor de vroege puberteit noemt men hebefilie, voor
de late puberteit efebofilie.
Pedofilie komt nu eenmaal vaak voor. In een invloedrijk onderzoek van
1989 ondervroegen John Briere en Marsha Rinutz 193 mannelijke
studenten; zij vonden dat
-
9% van hen vertelden dat zij op zijn minst nu en dan fantaseerden
over prepubertaire kinderen,
-
5% toegaf op zijn minst een maal klaargekomen was bij zulke
fantasieën, en
-
7% met enige waarschijnlijkheid wel seksueel contact met een kind
zou zoeken als zij er zeker van waren dat zij ontdekking en
bestraffing zouden ontlopen.
In 1996 ondervroegen Kathy Smiljanich en John Briere 279 studenten en
kwamen tot een vergelijkbare conclusie. Ook vonden zij een significant
verschil tussen mannen en vrouwen in deze: zeven van de acht waren
man.
Het meest recente en complete onderzoek uit 2006 ondervroegen
Kathryn Becker-Blease, Daniel Friend, and Jennifer J. Freyd 531
mannelijke studenten. Zij vonden dat
-
7% zich wel eens aangetrokken voelden tot kinderen en dat
-
3% seksueel contact met een kind zou overwegen als zij zeker
wisten dat niemand er achter zou komen.
Nathaniel McCognathy (1998) and Michael C. Seto (2009) kwamen in
hun meta-analyses tot een schatting van 5% of iets minder van de
mannen zich in zekere mate aangetrokken voelden tot prepubertaire
kinderen.
Inzake pedofilie hebben we te maken met psychologie, psychiatrie en
criminologie, maar ook met seksuele ethiek. Helaas heeft de ethiek hier
weinig aandacht aan geschonken [*3].
[*3] Enkelen uitgezonderd:
-
Ehman (1984) accepteert seks tussen kinderen en
volwassenen;
-
Primoratz (1999) and Kershnar (2001) geven hier kritiek op.
-
Spiecker & Steutel (1997) noemen een aantal argumenten
pro-seks – en geven hier kritiek op. [*]
-
Benatar (2002) betoogt dat we, als we beperkte seksualiteit
accepteren, we pedofilie niet kunnen verwerpen.
-
Luck (1999) betoogt dat, als we virtuele moorden accepteren,
we ook virtuele seks tussen kinderen en volwassenen niet
kunnen afkeuren
-
[* < https://www.ipce.info/ipceweb/Library/99-126_spieck_steu.htm > ]
Dit is jammer, omdat ethici een waardevolle bijdrage kunnen geven aan
het begrijpen en inschatten van pedofilie en hoe er mee om te gaan.
In dit artikel wil ik de ethiek inzake pedofilie grondig bespreken,
- [A] te
beginnen met wat het, ethisch gezien, betekent om pedofiel te zijn.
- [B]
Daarna bespreek ik de seksualiteit met kinderen: wat is er mis aan het
zoeken van seksueel contact met een kind, en onder welke situaties is dit
de volwassene kwalijk te nemen?
- [C]
Tenslotte bespreek ik de ethische
kwesties als met maken en vervaardigen en het genieten van fictie en
van virtuele beelden met een pedofiele notie.
Ik wil de stelling verdedigen dat pedofilie alleen verkeerd is omdat, en
alleen in zoverre het kinderen schade toebrengt, en dat pedofiele
uitingen en handelingen die geen schade aanrichten moreel
aanvaardbaar zijn. In mijn conclusies onderzoek ik dan de praktische
implicaties van deze visie.
‘Een pedofiel zijn’
Volgens de definitie van de WHO, hierboven weergegeven, is ‘een
pedofiel’ iemand die een seksuele voorkeur heeft voor kinderen. Merk
hierbij op dat een pedofiel niet hoeft te hebben gehandeld naar zijn
voorkeur, maar toch ‘een pedofiel’ genoemd mag worden volgens deze
definitie.
Is het nu moreel om zo’n voorkeur te hebben?
Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst vaststellen dat een
morele beoordeling van pedofilie een andere is dan een persoonlijk en
een psychiatrisch oordeel. Persoonlijk kan iemand het slecht vinden in
de zin van ‘dit had ik liever niet’. Pedofilie is ‘pech’ voor de persoon zelf,
die waarschijnlijk geen rijk romantisch en seksueel leven zal kunnen
leiden; ook voor de kinderen die schade zouden kunnen leiden door wat
de persoon doet. De psychiatrie oordeelt: slecht, want het kan een
stoornis zijn.
Maar is nu het hebben van een seksuele voorkeur voor
kinderen moreel niet in orde?
Bij het geven van een moreel oordeel nemen we doorgaans aan dat het
moet gaan over iets dat we kunnen kiezen en onder controle kunnen
houden. Zo niet, zoals bijvoorbeeld onze genen, dan kan men pech
hebben of een ziekelijke afwijking, maar hierover spreken we geen
moreel oordeel uit.
Kunnen pedofielen hun voorkeur kiezen en onder controle houden?
Kennelijk niet. In de wetenschap denkt men dan eerder aan
conditionering, seksueel misbruik in de kindertijd of neurologische
scheefgroei. Pedofielen vertellen zelf dat zij hun seksuele voorkeur
ontdekken, doorgaans in hun tienerjaren, niet dat zij hier zelf voor
kiezen (zie Seto 2007). Heeft men dit eenmaal ontdekt, dan blijkt het
moeilijk te zijn om nog op volwassenen te vallen; voor niet pedofielen
om ervoor te kiezen om dergelijke gevoelens voor kinderen te koesteren.
Een pedofiel heeft dus pech – en waarom zou iemand daarvoor kezen?
Het is aannemelijk dat zij hiervoor niet zelf gekozen hebben. Hoewel het
hebben van dergelijke gevoelens als ongelukkig aanvoelt en ziekelijk
kan zijn, is het loutere feit dat men deze gevoelens heeft niet moreel
goed of slecht.
[B] Seks tussen kinderen en volwassenen
Als we erkennen dat het moreel neutraal is om pedofiel te zijn, dan geldt
dit niet voor het zoeken van seksueel contact met kinderen. Dit is een
handeling, of een serie handelingen, en handelingen kunnen moreel wel
beoordeeld worden. Dat dit moreel niet in orde is, daar zijn tal van
argumenten voor bedacht. De belangrijkste hiervan zijn [a] schade en [b]
instemming.
[a] Het argument ‘schade’
Bij deze argumentatie gaat men er van uit dat zulke seksualiteit feitelijk
schadelijk is voor kinderen en dat het moreel ontoelaatbaar is om
kinderen te beschadigen, in elk geval als dit alleen is voor het eigen
genoegen.
Hoe werkt die schadelijkheid dan?
Er zijn twee soorten schade.
Lichamelijke schade (1).
Bij penetratie en verkrachting is de kans hierop reëel, dus hierover
kunnen we het snel eens zijn en hoeven we dit niet nader te bespreken.
Psychische schade (2).
Dit zit ingewikkelder in elkaar en is meer controversieel, dus dit zullen
we nader moeten onderzoeken. Hoewel er ook slechte gevallen bekend
zijn, bestaan de meest kenmerkende pedofiele handelingen uit
knuffelen, tederheid en genitaal strelen; als er al geslachtsverkeer plaats
vindt, is dit normaliter pas tijdens de puberteit of adolescentie (Howitt
1995) [*] [**]. Je kunt toch moeilijk beweren dat knuffelen, tederheid en
strelen lijfelijk schadelijk is; de vraag blijft dan of het mogelijk psychisch
schadelijk kan zijn.
-
[*] In het Engels heeft puberty een smallere betekenis dan in het
Nederlands, namelijk alleen de relatief korte tijd van de echte
rijping en groei, bij ons ook de langere periode daarna. Het
Engelse adolescense staat dan voor de periode na de rijping en voor
wat wij adolescentie noemen.
-
[**] < https://www.ipce.info/host/howitt/ >
Er is vrij veel onderzoek gedaan naar deze psychische schadelijkheid.
Een van de uitvoerigste onderzoeken hiernaar is dat van het US National
Institute of Drug Abuse. In een steekproef van 1.400 volwassen vrouwen
bleek seksueel misbruik in de kindertijd significant samen te gaan met
een grotere kans op afhankelijkheid van drugs en alcohol, of forse
depressie en angststoornissen (Zickler 2002).
Andere onderzoeken lieten een sterke samenhang zien tussen seksueel
misbruik en psychische stoornissen als
-
dissociatie [twee of meer persoonlijkheden hebben],
-
post-traumatische stress stoornis,
-
border line stoornis [twee persoonlijkheden die elkaar snel en grillig
afwisselen] en
-
eetstoornissen.
Meta-analyses schatten dat tussen de 51 en 79% van de seksueel
misbruikte kinderen dergelijke psychische stoornissen heeft (zie Hornor
2010).
Het is aannemelijk dat dergelijke stoornissen, of de symptomen ervan,
schadelijk zijn; al is de kans op schade lager dan bij de genoemde
stoornissen in het algemeen, voor de wel opgetreden schade is er
voldoende bewijs.
Toch denken anderen anders over die bewijsbaarheid.
Zo geeft Robert
Ehman, een filosoof die seks tussen kinderen en volwassenen
verdedigbaar vindt, hiervoor drie argumenten. Laten we hier eens naar
kijken.
Ehman’s eerste argument tegen de schadelijkheid van deze vorm van
seksualiteit is dat de onderzoekers zich baseerden op niet
representatieve steekproeven van kinderen die seksuele contacten
hadden gehad met volwassenen.
“Er is wel kennis hierover uit de klinische praktijk, maar te weinig
op grond van strikt wetenschappelijk onderzoek”, aldus Ehman.
De kinderen die zijn onderzocht zijn juist degenen die al klinische
hulp en juridische aandacht hadden gekregen; dit is een probleem,
want
“mensen die klinische en juridische aandacht hebben gekregen,
zijn niet echt een dwarsdoorsnede van de bevolking. … Zij hebben
waarschijnlijk meer negatieve gevolgen ondervonden dan degenen
die geen klinische hulp kregen of zochten. … Juist die negatieve
effecten zorgen voor klinische aandacht.”
Gevallen van seks tussen kinderen en volwassenen die vrijwillig
waren en die door de beide partners als goed zijn beleefd en die
dus noch tot een aanklacht, noch tot psychiatrische behandeling
hebben geleid, “blijven onzichtbaar voor klinische observatie”
(Ehman 1984: p. 433).
Ehman’s tweede argument is dat deze vorm van seksualiteit alleen, of
voornamelijk, ontstaat door de manier waarop de samenleving er
tegenaan kijkt. Deze schade is het resultaat van een zichzelf vervullende
voorspelling.
Deze seks, zegt Ehman, is traumatisch gemaakt door een
cultuur die er meteen het zwaar beladen label “misbruik” op plakt, plus
“aanranding” en “handtastelijkheid”. Dit vertelt het kind dat het
levenslang beschadigd is. De schade is dan cultureel bepaald. Er zijn
immers, zegt Ehman, ook culturen die hier bepaald anders mee
omgingen, zoals de klassieke Griekse cultuur (Ehman 1984: blz 435-436).
Ehman’s derde argument is dat kinderen nu eenmaal seksuele wezens zijn.
Jonge jongens en meisjes zijn geïnteresseerd in allerlei seksuele
ervaringen; de meeste kinderen hebben zulke ervaringen ook met elkaar
gehad. Wat de tegenstanders dan maar moeten bewijzen is dat het
plezier hierin van de kinderen nooit in contact met een volwassene
beleefd kan worden. Blijkt dit niet zo te zijn, dan dienen we open te
staan voor de visie dat een seksueel contact tussen een volwassene en
een kind soms ook wederzijds gewenst kan zijn.
Hoe te denken over Ehman’s argumenten?
Inzake zijn eerste argument, de niet-representatieve steekproeven, moeten
we erkennen dat er dan alleen gevallen zijn onderzocht die klinisch en
juridisch in de aandacht gekomen zijn.
Echter, niet alle onderzoeken zijn in dit opzicht problematisch. Het US
National Institute of Drug Abuse baseert zich op een niet-forensische en
kennelijk representatieve steekproef, en vindt dan toch een significante
samenhang tussen seksueel contact tussen kind en volwassene en
psychische problematiek.
Als we ons beperken tot het onderzoek dat vóór Ehman’s publicatie in
1984 verschenen is, dan nog kunnen we zijn argument bevragen. Hij kan
er gelijk in hebben dat er een groep niet beschadigde kinderen aan de
aandacht van de onderzoekers is ontsnapt, hij vertelt ons niet hoe groot
die groep dan wel is. Hij kan gelijk hebben als die groep groot is, maar
ook als die groep klein is, vanwege de mogelijkheid van onderrapportage
van schadelijk seksueel misbruik.
Je kunt dus niet
concluderen dat die niet gerapporteerde gevallen allemaal, of de meeste
ervan, geen schade hebben opgeleverd. De kinderen kunnen er wel eens
niets over verteld hebben uit angst of schaamte, de vrees bijvoorbeeld
om niet geloofd te worden en, in de ergste gevallen, er nooit van hun
leven over zullen spreken.
Dus het argument van de niet-representatieve steekproef wijst wel op
een zwakte van een deel van de onderzoeken, maar dit zegt nog niet dat
hij verder ook gelijk heeft, al blijft die mogelijkheid bestaan, tenzij meer
representatief onderzoek dezelfde samenhang vindt.
Inzake Ehman’s tweede argument, de zichzelf vervullende voorspelling,
kunnen we niet ontkennen dat de heersende cultuur invloed heeft op de
reacties van het kind op seks met volwassenen.
Dit wordt bevestigd door recent onderzoek van de Harvard psychologe
Susan Clancy (2011) [*], dat erop wijst dat slachtoffers van seksueel
misbruik niet leiden aan psychische problematiek omdat de ervaring zelf
toen traumatisch was, maar omdat deze ervaring later een probleem werd
bij het nader doordenken van de herinnering eraan , waarna het
gebeurde beter begrepen werd. Als dit zo is, dan is de rol van de
heersende cultuur op de negatieve beleving, later, achteraf, wel duidelijk
aangetoond.
Ten eerste, zelfs als Ehman’s argument dat de schade cultureel bepaald
is, dit maakt de schade niet minder reëel. Een kind kan evenzeer leiden
aan schade, of die nu wel of niet door de cultuur zo is benoemd. Je kunt
het een kind niet kwalijk nemen dat het zich de normen van zijn tijd en
cultuur eigen heeft gemaakt. Als Ehman gelijk heeft, dan moeten we ons
gaan afvragen of de huidige normen en waren wel juist zijn. Zolang dit
niet het geval is, moeten we spreken van schade bij kinderen.
Ten tweede, het feit dat we de hierboven genoemde zwaar beladen
termen gebruiken, zegt nog niet dat dit de schade bij het kind ook
veroorzaakt; die schade kan er [door andere oorzaken] gewoon ook zijn.
“Verkrachting” is zeker geen neutraal woord, maar dit wil nog niet
zeggen dat de schade ervan veroorzaakt wordt door het gebruik ervan,
dat de verwachting van schade weergeeft.
Ten derde, het beroep op de klassieke Griekse oudheid, neemt niet weg
dat deze cultuur weliswaar seksuele contacten met tieners toestond,
maar niet zulk contact met prepubertaire kinderen (zie Nussbaum 1994).
Bovendien zegt het feit dat bepaalde praktijken in die cultuur
geaccepteerd waren, nog niet dat deze ook onschadelijk is geweest.
Denk maar eens aan de slavernij en de onderdrukking van de vrouw.
Ons antwoord op Ehman’s tweede argument, de zichzelf vervullende
voorspelling, wint aan kracht door ons antwoord op Ehman’s derde
argument, het feit dat ook kinderen seksuele wezens zijn.
Dit is inderdaad zo, in zekere zin dan, dus laten de tegenstanders dan
inderdaad maar bewijzen dat juist deze contacten met volwassenen niet
acceptabel zijn. Het stellen van deze vraag is nog niet hetzelfde als een
pleidooi voor deze contacten. Voor het bewijs moeten we toch de
verschillen benoemen en in acht nemen tussen kinderen en
volwassenen. Die zijn er, meerdere zelfs.
Zo zeggen Ben Spiecker en Jan Steutel dat kinderen in bepaalde
opzichten wel seksuele wezens zijn, maar dat er toch ook grote
verschillen zijn met volwassenen in wat zij willen.
Ten eerste zoeken kinderen wel lichamelijke intimiteit met volwassenen,
maar geen seksuele; zij zoeken bevestiging en affectie. Ook als zij
genitaal contact wel prettig vinden, of benieuwd zijn naar het lichaam
van de ander, dan nog voelen zij zich niet seksueel aangetrokken tot
diens lichaam zoals volwassenen dit beleven. (Spiecker & Steutel 1009,
blz 332-338) [*].
[* < https://www.ipce.info/ipceweb/Library/99-126_spieck_steu.htm ]
Voorts, nog los van deze verschillende doelen, is er toch verschil in
kennis en macht tussen kinderen en volwassenen. Zo hebben
volwassenen, zegt David Finkelhor (1979, blz 693), “beheersen
volwassenen alle voor kinderen essentiële bronnen: voedsel, geld,
vrijheid, enz." Ook hebben volwassenen meer kennis dan kinderen en
stellen kinderen vertrouwen in volwassenen. Het is voor een kind dan
ook moeilijk een volwassene die hen benadert te weigeren, vooral als
deze volwassene het vertrouwen van het kind gewonnen heeft.
Bovendien zijn kinderen kwetsbaar; een ‘invasie’ in hun lichaam en een
breuk in hun vertrouwen brengt kinderen in problemen met hun eigen
lichaamsbeleving en hun kijk op volwassenen.
Al met al wijzen deze verschillen in doelen, macht, kennis en
kwetsbaarheid er toch wel op dat kinderen, hoewel ook seksuele
wezens, seks met volwassenen heb beschadigt.
Ondanks de hierboven genoemde verschillen, mogen we ook wijzen op
de mogelijkheid dat in sommige gevallen kinderen ook niet beschadigd
kunnen worden door zulke contacten. De verschillen kunnen ook wel
eens geen rol spelen, of niet op een schadelijke manier; het kind kan
achteraf ook positief spreken over het gebeurde, zo is ook empirisch
bewezen.
In een belangrijke meta-analyse van 59 onderzoeken keken Rind,
Tromovitch & Bauserman (1995) niet alleen naar schade of het ontbreken
daarvan, maar ook naar positieve beleving achteraf, die zij ook vonden,
zij het bij een minderheid van de respondenten, studenten. [*]
Rind c.s. concludeerden ook dat de mate van psychische schade sterk
afhing van de mate van vrijwilligheid van het contact.
Dit onderzoek is veroordeeld door het Congres van de VS omdat het
gebruikt zou kunnen worden door pedofiele organisaties om hun daden te
rechtvaardigen [*].
Dit is nog maar de vraag. Een minderheid van de voormalige kinderen
sprak van een positieve beleving achteraf, maar anderen hebben toch
significant wel schade ervaren. Je kunt dus niet beweren dat er geen
schade te verwachten is. Vergelijk dit met het geven van drugs aan
kinderen. Ook dit kan soms positief aflopen, maar in andere gevallen
beslist niet.
We moeten dus het argument van ‘schade’ herformuleren als ‘kans op
schade’. Empirie leert dat het risico op schade best hoog is; moreel gezien
is het onjuist kinderen hieraan bloot te stellen. Dus is het onjuist om
kinderen te betrekken in seks met volwassenen.
[b] Het argument van de instemming
De argumentatie luidt (1) dat het onjuist is om kinderen hier zonder hun
instemming aan bloot te stellen, maar (2) dat zij deze instemming niet
kunnen geven, dus dat alle seks zonder instemming plaats vindt.
David Finkelhor, een van ’s werelds leidende onderzoekers op dit
gebied, vindt dit argument-tegen sterker is dan het schade-argument.
Schade moet je immers empirisch aantonen, bij het argument
‘instemming’ is dit minder het geval (Finkelhor 1970).
Dit laatste is aanvechtbaar. Het tegen-argument ‘instemming’ hangt
immers af van het schade-argument. Zie maar: er zijn wereldwijd
genoeg dingen waarmee kinderen wel kunnen en mogen instemmen.
Als ik mijn tienjarige zoon vraag om basketbal te gaan spelen en hij
hiermee instemt, dan gaan we dat doen: hier is niets mis mee. Hetzelfde
geldt om te gaan skiën, naar een kinderfilm te gaan of een cake te gaan
bakken. Er zijn ook activiteiten waarmee kinderen niet in mogen
stemmen: schieten, alcohol drinken – en seks.
Waarom? Sommige dingen zijn schadelijk, andere niet. Mogen
volwassenen hiermee, binnen zekere grenzen, mee instemmen, kinderen
hebben dit privilege niet, of in mindere mate.
Dus hangt het argument ‘instemming’ af van het argument ‘schade.
Alleen als dit argument klopt, is het argument ‘instemming geldig. Áls
er geen risico bestond bij seksuele activiteit met volwassenen, dan
waarom zouden ze er dan niet mee mogen instemmen? Ja, ze zouden er
fysiek en psychisch nog niet aan toe kunnen zijn om te weten waarmee
ze instemmen. Toch, als mijn zoon Hegel zou willen lezen, is het evident
dat hij niet weet waaraan hij begint. Omdat er hier geen schade-risico is,
is er niets op tegen hem zijn gang te laten gaan.
Als we nu accepteren dat het argument ‘instemming’ afhangt van het
argument ‘schade’, dit veegt het argument ‘instemming’ nog niet van
tafel. Het ‘kans op schade’ argument kun je uitleggen en aantonen, en
dit impliceert al dat kinderen, gezien hun niveau van begrip en
autonomie, met zoiets niet kunnen instemmen. Het argument
‘instemming’ voegt dus eigenlijk weinig toe aan de argumentatie. Het
schade-argument impliceert dat je een kind hieraan niet mag
blootstellen, het argument ‘instemming’ impliceert dat ‘het’ niet mag,
ook al stemt het kind er mee in. Ik ga er dus van uit dat het schadeargument
het centrale argument is om seks met kinderen moreel af te
wijzen.
[c]
De verwijtbaarheid
Als we het er over eens zijn dat het moreel onjuist is om kinderen in seks
met volwassenen te betrekken vanwege de significante kans op ernstige
schade, dan is de vraag naar de morele onjuistheid niet de enige vraag
die we moeten stellen. We moeten ons ook afvragen in welke mate en in
welke situaties volwassenen die een kind hierin betrekken niet alleen
verkeerd bezig zijn, maar ook verwijtbaar verkeerd handelen.
Verwijtbaarheid is een lastig begrip dat hier verder niet besproken kan
worden, maar ik wil wel twee redenen noemen sommige pedofielen die
kinderen hierbij betrekken minder verwijtbaarheid dragen dan we
intuïtief aannemen, ondanks dat het verkeerd is wat zij doen.
[1]
Het kan namelijk best het geval zijn dat iemand die iets verkeerds doet,
niet weet dat het verkeerd is wat hij doet, dus een beroep doet op zijn
onwetendheid. Hiertoe zou hij, om ons te beperken tot het schadeargument,
onbekend moeten zijn met de waarheid dit argument, hetzij
met de feitelijkheid van het schade-argument, hetzij van de morele regel
dat je kinderen niet zonder gegronde redenen bloot mag stellen aan het
risico van ernstige schade. Dit laatste zal iedereen wel beseffen, maar er
kunnen best wel pedofielen zijn die van de empirisch bewezen schade
geen wet hebben.
Hierbij moeten we onder ogen zien dat het zich seksueel aangetrokken
voelen tot kinderen vaak gevoeld wordt als een diepliggend en integraal
aspect van hun persoonlijkheid, en dat we ook vanuit hun perspectief
moeten kijken. Seks met een kind is voor hen net zo aantrekkelijk als
seks met een volwassene is voor niet-pedofielen. Zij kunnen zich hierop
verkijken. Het vergt serieus nadenken om zich te realiseren dat er een
serieuze kans is op schade. Er zijn ook argumenten – lees Ehman – die
het althans enigszins rechtvaardigen om zich te verzetten tegen de
gangbare opvattingen dat de hier bedoelde seksualiteit altijd erg
schadelijk is, een overtuiging waar wel iets tegen in te brengen is.
Als zij bijvoorbeeld ontdekken dat de NAMBLA, de North American
Man-Boy Love Association, ook tieners als leden had, kunnen zij, niet
geheel ten onrechte, bedenken dat de gangbare opvatting niet juist is.
Juist degenen die er categorisch van overtuigd zijn dat deze vorm van
seksualiteit altijd erg schadelijk is en die deze overtuiging dus uitdragen,
brengen pedofielen op de gedachte dat dit niet klopt. Beter kan men dan
de meer accurate opvatting uitdragen dat deze vorm van seksualiteit
niet altijd en per se leidt tot ernstige schade, maar dat het om een kans
gaat, dat men er een risico mee neemt. Immers, de genoemde ‘heilige
overtuiging’ kan gefalsifieerd worden door al één geval waarin er geen
sprake is van schade. De meer accurate opvatting [‘kans op’] is niet zo
maar te falsifiëren.
Misschien mogen we zowel de pedofielen als de anderen vragen om
zich hierin te verdiepen, om kennis op te doen, om hun opvattingen te
onderzoeken op fouten, hoe moeilijk dit ook is, en ze dan te veranderen
als ze onjuist blijken te zijn. Dit is voor de gemiddelde pedofiel toch wel
een hele opgave. We kunnen de gemiddelde pedofiel het dan ook niet
verwijten dat hij wat rondzoekt op bepaalde forums die hier over gaan.
[2]
Er is nog een factor die de verwijtbaarheid relativeert: hun ‘morele
pech’. Pedofielen zijn helemaal niet zo gelukkig met hun gevoelens en
het valt vast niet mee om je leven lang geen seksueel contact met een
kind te zoeken. Het is echt niet gemakkelijker voor pedofielen om
helemaal af te zien van seks met kinderen dan het voor anderen is om
helemaal af te zien van seks met volwassenen, toch? Zouden zij ‘het’
even streng veroordelen als zij zelf met deze gevoelens waren
opgezadeld? Het is zeker mogelijk dat zij afzien van seks, maar helemaal
vanzelfsprekend is dit toch ook weer niet. Zouden zij echt een veel
hogere mate van zelfbeheersing hebben dan nomaliter van de mens
veracht kan worden?
Het is duidelijk dat bepaalde vormen van seks, zoals verkrachting,
schadelijk zijn, dus verwijtbaar. Ze weten best wel dat er voor hen
beperkingen zijn; als ze goed hebben nagedacht en zichzelf in de hand
hebben, kunnen ze geen beroep doen op onwetendheid of morele pech.
Uiteindelijk zullen bepaalde gevallen verwijtbaar zijn en vervolging
rechtvaardigen, op grond van het beschermen van slachtoffers en het
voorkómen van schade.
[C] Fictie, verhalen en per computer gemaakte beelden
Tot nu toe heb ik het gehad over het ethisch kaliber om pedofiel te zijn
en om aan pedoseksueel te handelen. Kunnen we wellicht manieren
vinden om aan het pedofiele verlangen te voldoen zonder dat daar
kinderen in betrokken worden, zoals het kunnen genieten van fictie,
verhalen en per computer gemaakte beelden met ene pedofiele inhoud?
De meeste mensen zullen toch vinden dat dit toch op zijn minst minder
verkeerd is dan echte seks; toch ligt hier wel een probleem: in de meeste
staten zijn deze verboden. Wat is er dan verkeerd aan? Virtuele kinderen
kunnen toch geen schade oplopen?
[1 – zijn beelden schadelijk?]
Men zegt wel dat er wel echte kinderen schade kunnen oplopen door die
virtuele beelden. Kinderen zouden erdoor geseksualiseerd worden en
pedofielen zouden er door aangezet worden tot dergelijk gedrag in de
echte wereld. Men neemt dan aan dat herhaling van zulke beelden de
grens naar echt gedrag verlaagt. Dit is betwistbaar.
Dennis Howitt deed hier onderzoek naar. Hij concludeert dat
“er geen duidelijk causaal verband is aan te tonen tussen het zien
van pornografie en seksuele misdrijven.”
(Howitt 1995 b, p. 17)
Jérôme Endrass komt tot net zo’n conclusie: dat
“het zien van kinderpornografie alleen niet het risicccooo met zich
meebrengt op hands-on seksuele delicten – in elk geval voor
mensen die zulke delicten nooit gepleegd hebben.”
(Endrass et al. 2001, p. 1)
David Riegel gaat een stap verder en zegt dat pornografie voor veel
pedofielen juist een hulpmiddel is om niet aan hun neigingen toe te
geven. Het geeft hen een uitlaatklep voor hun seksuele verlangens op
een manier die seksueel contact juist vermijdt (Riegel 2001).
Milton Diamond ontdekte dat, toen de Tjechische republiek de ban op
pornografie, inclusief kinderpornografie, introk in 1989, er juist minder
gevallen van verkrachting en seksueel misbruik van kinderen
voorkwamen (Diamond, Jozifkova & Weiss 2011) [*].
[*] < https://www.ipce.info/library/journal-article/pornography-and-sex-crimes-czech-rep >
Diamond vond ook dezelfde negatieve samenhang tussen de
beschikbaarheid van kinderpornografie en seks met kinderen in Japan
(Diamond & Uchiyama 1999).
Gezien onze huidige kennis van zaken, lijkt het er toch op dat teksten en
computerbeelden met pedofiele inhoud resulteren in minder
kindermisbruik.
[2 – Beelden en de wil van de kijker]
Laten we eens even aannemen dat bepaalde handelingen moreel onjuist
zijn omdat ze misbruik laten zien, respect missen of kwade bedoelingen
weergeven. De vraag is dan of het plezier dat een pedofiel ontleent aan
teksten of computerbeelden deze eigenschappen heeft. Het is verleidelijk
om dit te denken, maar ik denk dat dit niet zo is.
Men denkt dat pedofielen zo zijn. Het is wel zo dat seksuele daden echte
kinderen kunnen beschadigen, maar er is geen reden om te
veronderstellen dat pedofielen kinderen willen beschadigen. Zij kunnen
wel dit verlangen koesteren, en er naar handelen kan schadelijk zijn,
maar er is geen reden om te veronderstellen dat zij een kind willen
beschadigen. Als je hen zelf vraagt naar hun bedoelingen en motieven,
vertellen zij dat zij verliefd worden op kinderen en dat zij verlangen
naar lijfelijke intimiteit met hen, maar dan wel vanuit een wederzijds
verlangen (Green 2002) [*]
Zolang we geen goede redenen hebben om hen niet te geloven, moeten
we dus niet zo maar aannemen dat misbruik, respectloosheid of kwade
bedoelingen altijd het pedofiele verlangen kenmerkt.
[3 – sommigen … dus allen?]
We kunnen niet ontkennen dat sommige pedofielen zo zijn en dat
sommigen van hen ronduit geweld tegen kinderen gebruiken. Dit is
natuurlijk moreel onjuist, maar daarmee kunnen we niet alle pedofiele
verlangens en de vervulling daarvan veroordelen. Geweld kan immers
ook voorkomen bij homo- en heteroseksualiteit, maar dit maakt nog niet
elk homo- of hetero-verlangen verkeerd. Men kan wel denken dat
geweld bij het pedoseksuele verlangen hoort, maar dit zal toch eerst
bewezen moeten worden, en zelfs dan hebben we alleen een argument
tegen bepaalde pedofiele verlangens, maar nog niet tegen het hebben van
verlangens op zich.
Het argument dat fictie, verhalen en
computerbeelden met pedofiele inhoud per se misbruikend, niet
respectvol en vol kwade bedoelingen zijn, is zwak.
[4 – Is pedofilie een ziekte?]
Dan is er nog een argument dat gebruikt wordt tegen plezier in zulke
verhalen en beelden: dat de pedofiele voorkeur een ziekte is, dus dat het
onjuist is om er aan tegemoet te komen.
Laten we eerst eens kijken naar de argumenten voor de optie ‘ziekte /
stoornis’.
[a]
Er is samenhang tussen pedofilie en kenmerken als zwakke sociale
vaardigheid, introversie en een laag IQ (Seto 2009). Het is nu de vraag of
dit wel over pedofielen gaat. De pedofielen die zijn onderzocht zijn bijna
alleen zij die betrapt zijn op pedoseksuele handelingen. Uit wie bestaat
de steekproef dan? Wellicht toch uit mensen die hun verlangens niet
konden beteugelen, de sociale normen aan hun laars lappen en die
geneigd zijn om risico’s voor lief te nemen, eigenschappen die nietdaders
minder of niet zullen hebben. Geen aselecte steekproef dus.
Zelfs voor de groep ‘daders’ is de steekproef niet aselect, omdat deze
bestaat uit degenen die betrapt zijn, dus hun daden niet hebben kunnen
verbergen, dus wellicht minder slim en minder sociaal vaardig zijn.
De enige samenhang die overblijft bij een wel representatieve steekproef
is: introversie (Howitt 1995a) [*]
[*] < https://www.ipce.info/host/howitt/ >
Glenn Wilson & David Cox concluderen dat
“het meest verbazingwekkende resultaat is hoe normaal pedofielen
zijn, gezien hun scores op de persoonlijkheidstesten – in het
bijzonder op de twee eigenschappen die klinisch van belang zijn [:
neurose en psychose] … Introversie … wordt op zichzelf niet als
pathologisch gezien” (Wilson & Cox 1983, p. 57) [*]
[*] < https://www.ipce.info/host/wilson_83/index.htm >
De samenhang tussen pedofilie en introversie is op zich nader
onderzoek waard, maar is geen reden om pedofilie een stoornis te
noemen.
[b]
Een ander argument is niet gebaseerd op correlaties, maar op het feit
dat pedofilie afwijkt van normale seksualiteit. Men vindt het zich
aangetrokken voelen tot kinderen maar vreemd, dus ziekelijk.
Dit argument is moeilijker te weerleggen, omdat er wel meer
eigenschappen een stoornis worden genoemd zonder correlatie met
andere stoornissen.
[b1] Pedofilie wijkt echter niet zoveel af van eenmaal af van ‘normale
seksualiteit’ als vaak gedacht wordt. Iedereen kan wel eens pedofiele
gevoelens hebben (gehad). Als je elf jaar bent is het heel goed mogelijk
dat je je aangetrokken voelt tot prepubertaire kinderen. Weliswaar
wordt het pedofiele verlangen vooral besproken in psychiatrische en
juridische termen en aangaande volwassenen. Dit neemt niet weg dat dit
verlangen vaak vóórkomt bij veel gezonde, vaak wel jongere mensen.
[b2] Daarbij komt dat kinderen best veel op volwassenen lijken. Het
verschil tussen een 11- en een 18-jarige is wel duidelijk, maar lijkt toch
van geen kant op de ontwikkeling van een larve tot een vlinder. Huid,
lichaam, de bewegingen en zelfs de geslachtsdelen verschillen niet veel
tussen kinderen en volwassenen.
[b3] Jeugdigheid, bij uitstek een eigenschap van kinderen, wordt
algemeen beleefd als seksueel aantrekkelijk. Een pedofiel gaat hier alleen
iets verder terug qua leeftijd dan de gemiddelde mens. Het verschil een
kwantitatief verschil [in een getal: leeftijd – dus niet kwalitatief: in aard
en wezen van het gevoel].
[b4] Nagenoeg alle volwassenen stellen lijfelijk intiem contact met
kinderen op prijs: zoenen, knuffelen, hen schattig vinden, dol op hen
zijn. Seksuele aantrekkingskracht is op zich een positief gevoel bij alle
mensen, dus het is niet zo vreemd dat sommige volwassenen zich ook
seksueel aangetrokken voelen tot kinderen.
[b5] Normale seksualiteit kent vele vormen die niet gericht zijn op het
verwekken van nageslacht: homoseksualiteit, zelfbevrediging, orale
seks, ook vrouwen na de menopauze nog aantrekkelijk vinden. Gezien
dit brede spectrum is pedofilie nu ook weer niet zo’n grote afwijking.
Om een stoornis te zijn, zou pedofilie een pragmatisch of een
evolutionair storende afwijking moeten zijn.
-
Pragmatisch: pedofilie zou een stoornis zijn indien, en alleen
indien, een diagnose en een psychiatrische behandeling ene
positief resultaat zou hebben. Dit kan zo zijn, maar dit zegt nog
niets over pedofilie als zodanig en over de morele (on)juistheid
van de uitingen ervan.
-
Evolutionair: pedofilie zou een stoornis zijn indien, en alleen
indien, het evolutionair, dus voor de voortplanting, nadelig zou
zijn. Dit laatste kan dan wel zo zijn, maar dit is een dubieus
criterium voor een stoornis. Evolutionair gezien zijn dan
homoseksualiteit, zelfbevrediging, orale seks en het
aantrekkelijk vinden van vrouwen na de menopauze ook
stoornissen.
Zelfs als we dan pedofilie toch een stoornis vinden, dan nog is dit geen
argument tegen hen het plezier gunnen van teksten, verhalen en
computerbeelden met pedofiele inhoud. Het kan toch niet moreel onjuist
zijn om aan verlangens tegemoet te komen, ook al komen die voort uit
een ziekte. Het kan toch moreel niet onjuist genoemd worden om een
ziekte te hebben waar we niet van af kunnen komen.
De vraag is dan
nog slechts of we met het tegemoet komen aan zulke verlangens schade
aanrichten, bijvoorbeeld de ziekte erger maken. Er is echter geen bewijs
dat pedofielen door de hier genoemde geneugten méér pedofiel worden.
Ook voor homo- en hetero-seksualiteit is dit nooit bewezen: deze
eigenschappen blijven stabiel; ook pornografie verandert niets aan
iemands seksuele oriëntatie.
Dus is er geen goede reden om pedofielen op de hier genoemde wijzen
niet tegemoet te komen. Het is moreel toelaatbaar, al zal menigeen zich
hierbij niet gemakkelijk voelen. Pedofielen zijn immers wel geneigd tot
seksueel contact met kinderen en dit is voor de laatsten riskant, dus dit
ongemakkelijke gevoel is niet irrationeel. Wat hier ‘steekt’ is echter de
seksuele voorkeur op zich, niet diens virtuele geneugten. Aan die
voorkeur kan de persoon niets doen, en met virtueel plezier doet hij
niets en niemand kwaad. Het is de enige manier om althans enigszins
aan zijn verlangens tegemoet te komen.
Conclusie
Als mijn argumentatie klopt, is pedofilie, in de betekenis van het hebben
van een seksuele voorkeur voor kinderen, moreel neutraal. Seksueel
bezig zijn met kinderen is moreel onjuist, maar niet altijd zo verwijtbaar
als doorgaans gedacht wordt. Ook het tegemoet komen aan het
verlangen met behulp van teksten, verhalen en computerbeelden is
moreel aanvaardbaar.
Wat zijn de praktische implicaties hiervan?
Het betekent dat we een halt toeroepen aan walging en woede, maar ons
beperken tot het echte probleem: de mogelijke schade aan kinderen. Dit
rechtvaardigt de wetten omtrent seksuele handelingen met kinderen en
kinderpornografie.
Het betekent ook dat we stoppen met de onrechtvaardige veroordeling
van pedofielen omdat zij deze gevoelens hebben. Beter kunnen we hun
wilskracht bewonderen.
De veroordeling van pedofilie als zodanig verhindert de mensen juist
om professionele hulp te zoeken, terwijl juist dit seksueel misbruik kan
voorkómen. Wij zouden de scholieren niet alleen moeten vertellen wat
zij kunnen doen als zij slachtoffer zijn – dit gebeurt nu al – maar ook wat
te doen als zij zichzelf als pedofiel ontdekken. Bij een zeker percentage
van de scholieren is dit namelijk wel het geval, en nu zitten ze daar maar
mee omhoog.
De productie, verspreiding en het bezit van virtuele teksten en beelden
met pedofiele inhoud zou legaal gemaakt moeten worden. Zolang er
niet bewezen is dat dit leidt tot meer seks tussen volwassenen en
kinderen, is het huidige verbod niet gerechtvaardigd.
Het omgaan met pedofilie vereist meer interdisciplinair werk dan hier
besproken kon worden. De hier geschetste benadering van pedofilie kan
wel overgenomen worden. Het doel mag zijn: het gevaar voor kinderen
verminderen. Omdat de huidige manier van optreden in deze contraproductief
uitwerkt, zouden we die manier moeten veranderen.
* Een voetnoot
Er is nog een vierde voetnoot. De eerste drie zijn hierboven in de tekst opgenomen, de plaats van de vierde voetnoot is niet te vinden. Hij luidt aldus:
Er is nu een netwerk van pedofielen die geen pedoseksuele daden willen verrichten, Virtuous Pedophiles gehten: 'Deugdzame pedofielen'. Geen van de leden ervan durft open te zijn over zijn identiteit.
Literatuur
Becker-Blease, K., Friend, D., Freyd, J. J. (2006) Child Sex Abuse Perpetrators Among Male University Students. Presentation at 22nd Annual Meeting of the International Society for Traumatic Stress Studies, Hollywood; CA. November 4-7.
Benatar, D. (2002) Two Views of Sexual Ethics: Promiscuity, Pedophilia, and Rape. Public Affairs Quarterly, 16 (3), p. 191–201.
Briere, J., Smiljanich, K. (1996) Self-reported Sexual Interest in Children: Sex Differences and Psychosocial Correlates in a University Sample. Violence and Victims, 11(1), p. 39-50.
Briere, J., Runtz, M. (1989) University Males’ Sexual Interest in Children: Predicting Potential Indices of ‘Pedophilia’ in a Non-Forensic Sample. Child Abuse and Neglect, 13 (1), p. 65–75.
Clancy, S. A. (2011) The Trauma Myth. New York: Basic Books, 2011.
Diamond, M., Uchiyama, A. (1999) Pornography, Rape, and Sex Crimes in Japan. International Journal of Law and Psychiatry 22 (1), pp. 1–22. CrossRef
Diamond, M., Jozifkova, E., Weiss, P. (2011) Pornography and Sex Crimes in the Czech Republic. Archives of Sexual Behavior 40 (5), pp. 1037–43.
< https://www.ipce.info/library/journal-article/pornography-and-sex-crimes-czech-rep >
Ehman, R. (1984) Adult-Child Sex. In: Philosophy of Sex, 2nd ed., Robert Baker & Fredrick Elliston (eds.). Buffalo, NY: Prometheus.
Endrass J. et.al. (2009) The Consumption of Internet Child Pornography and Violent and Sex Offending. BMC Psychiatry 43 (9) p. 1-7.
Finkelhor, D. (1979) What’s Wrong With Sex Between Adults and Children? American Journal of Orthopsychiatry 49 (4), pp. 692–697.
Green, R. (2002) Is Pedophilia a Mental Disorder? Archives of Sexual Behavior, 31 (6) pp. 467-471.
Hornor, G. (2010) Child sexual abuse: Consequences and implications. Journal of Pediatric Health Care, 24 (6) p. 358–364.
Howitt, D. (1995a) Paedophiles and Sexual Offences Against Children. Chichester, Wiley.
< https://www.ipce.info/host/howitt/ >
Howitt, D. (1995b) “Pornography and the paedophile: Is it criminogenic?”, British Journal of Medical Psychology, Vol. 68, No. 1, 1995, p. 17.
Kershnar, S. (2001) The Moral Status of Harmless Adult-Child Sex. Public Affairs Quarterly, 15 (2), p. 111-32.
Luck, M. (1999) The Gamer’s Dilemma: An Analysis of the Arguments for the Moral Distinction between Virtual Murder and Virtual Paedophilia. Ethics and Information Technology 11 (1), p. 31–36.
McConaghy, N. (1998) Pedophilia: A Report of the Evidence. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 32, p. 252-265.
Nussbaum, M. (1994) Platonic Love and Colorado Law: The Relevance of Ancient Greek Norms to Modern Sexual Controversies. Virginia Law Review 80 (7), 1994, pp. 1515-651.
Pereda, N., Guilera, G., Forns, M., & Gómez-Benito, J. (2009) The Prevalence of Child Sexual Abuse in Community and Student Samples: A Meta-analysis”. Clinical Psychology Review, 29 (4), p. 328-338.
Primoratz, I. (1999) Pedophilia. Public Affairs Quarterly, 13 (1), p. 99–110.
Riegel, D. (2004) Effects on Boy-Attracted Pedosexual Males of Viewing Boy Erotica. Archives of Sexual Behavior 33 (4), 2004, p. 321-323.
Rind, B., Tromovitch, P., Bauserman, R. (1998) A Meta-Analytic Examination of Assumed Properties of Child Sexual Abuse Using College Samples. Psychological Bulletin 124 (1) pp. 22-53.
< https://www.ipce.info/library_3/rbt/metaana.htm >
Seto, M. C. (2007) Pedophilia and Sexual Offending Against Children: Theory, Assessment, and Intervention. Washington, DC: American Psychological Association. 2007).
Seto, M. C. (2009) Pedophilia. Annual Review of Clinical Psychology, 5, p. 391-407.
Spiecker, B. & Steutel J. (1997) Paedophilia, Sexual Desire and Perversity. Journal of Moral Education 26 (3) p. 331–342.
< https://www.ipce.info/ipceweb/Library/99-126_spieck_steu.htm >
World Health Organization (2010) Paedophilia. International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems 10th Revision (ICD-10) Version for 2010, Section F65.4.
Wilson, G. D., Cox, D. N. (1983) The Child-Lovers: A Study of Paedophiles in Society. London: Peter Owen.
https://www.ipce.info/host/wilson_83/index.htm
Zickler, P. (2002) Childhood Sex Abuse Increases Risk for Drug Dependence in Adult Women. National Institute of Drug Abuse Notes 17 (1).
[ Start ] [ >Omhoog ]
|