Seksuele gedraging... Over de delictomschrijving in de kinderporno-wetgeving Frits
Wafelbakker Tijdschrift voor Seksuologie, 2001,25: 130-138
Op 3 juli 1985 trad het nieuwe art 240 b Sr in werking, het zgn. kinderporno-artikeI [*]. Dit artikel noemt de drie delen van het delict:
In een vorig artikel werd de 'kennelijke leeftijd van zestien jaar' nader beschouwd (Wafelbakker, 2000). Thans wordt ingegaan op het begrip 'seksuele gedraging', dat als een nouveauté in wettelijke termen is te beschouwen. Nagegaan wordt hoe het in de strafwet is terechtgekomen en tot welke vragen het naderhand heeft geleid. Ter onderbouwing volgen een aantal strafzaken. Ingegaan wordt op de gevolgen van de omschrijving 'seksuele gedraging' voor de samenleving. Tenslotte volgen enkele gedachten over 'virtuele' kinderporno, die strafbaar zal worden als Nederland zich aansluit bij de ontwerpconventie tegen 'cybermisdaad' van de Raad van Europa. WetsgeschiedenisDe in 1970 ingestelde Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving (Gommissie Melai) kwam in 1973 met een Tweede interim-rapport, over exhibitionisme, naaktrecreatie en pornografie (Adviescommissie, 1973). Vijf jaar later kon de minister van Justitie (de Ruiter, CDA) zich met de strekking van dit rapport verenigen en in oktober 1979 diende hij een wetsontwerp ter wijziging van art. 240 in. De behandeling daarvan liep aanvankelijk rustig, maar stuitte rond 1982 op verzet vanuit de vrouwenbeweging, die moeite had met de 'liberale' strafrechtelijke regeling van pornografie
Korte tijd later ontstond er ook maatschappelijke discussie rond kinderpornografie, aangeblazen door de Amsterdamse politie die in juli 1984 invallen deed bij seksshops en aanwezige kinderporno in beslag nam. Op 20 september 1984 stelde mw Groenman (D'66) in de Tweede Kamer een amendement voor, waarbij strafbaar gesteld werd
De minister (Korthals Altes, VVD) reageerde op 2 oktober 1984 met een 'derde nota van wijziging' waarin niet meer gesproken wordt van een afbeelding waarvoor een misdrijf plaats vond, maar van een 'afbeelding van een seksuele gedraging'. Daarop diende Mw Groenman op 5 oktober 1984 een gewijzigd amendement in waarin zowel de 'seksuele gedraging' als het 'gepleegde misdrijf' waren opgenomen. In een toelichting onderstreepte zij dat laatste: Het gaat dus om porno, waarbij aantoonbare strafbare feiten zijn gepleegd (kinderporno, porno onder dwang) speciaal ten behoeve van het maken van de afbeelding
Het begrip 'seksuele gedraging', dat verder in de zedelijkheidswetgeving geheel onbekend is, (van der Neut, 2000) stamt dus uit de koker van de minister, i.c. van een anonieme ambtenaar ten ministerie, en is daarna overgenomen door mw Groenman. Uiteindelijk komt de term ook terecht in het nieuwe wetsontwerp, dat ongewijzigd aanvaard wordt. Er zijn verschillende pogingen ondernomen om het te veranderen. Zowel de NVSH als het COC hebben voorgesteld om de strafbaarheid te binden aan de seksuele handelingen bedoeld in een van de strafwetsartikelen 242 tot en met 249 door of met de afgebeelde persoon verricht
Daarmee zou de wetgeving overeenkomen met het Duitse Strafgesetzbuch, dat strafbaarheid van kinderporno verbindt aan seksueel misbruik:
Dat zou ook een begin van harmonisatie in de Europese strafwetgeving betekend hebben, wat zeker voor kinderporno zinvol is, omdat velen menen dat er een sterke internationale uitwisseling bestaat. Het ontbreken van een memorie van toelichting en -- aanvankelijk -- van iedere onderbouwing van het begrip 'seksuele gedraging' leidde tot een serie problemen. Aanvankelijk bestond bij politie en justitie nog de gedachte dat kinderporno vooral bestreden moest worden omdat het prikkelend was. Daarbij steunde men op de formulering van de Werkgroep kinderpornografie (de Wit, 1986), die aangaf dat met de in art 240 b bedoelde afbeeldingen mede beschouwd moet worden afbeeldingen,
Deze opvatting hield meer dan tien jaar stand en speelde een belangrijke rol in de zgn. Maderzaak. Pas door de Handleiding van de procureurs-generaaal (1996) werd dit doorbroken.
aldus mr 't Hart in een Noot bij de uitspraak van de Hoge Raad op 4 december 1990, naar aanleiding van de inbeslagname van kalenders
Ook van der Neut die een uitgebreide studie gemaakt heeft van art 240 b meende 'dat de formulering voor de gekozen delictomschrijving moeilijk als erg doordacht kan worden bestempeld' (van der Neut, 2000). Later strandden ook alle pogingen om tot een betere formulering te komen. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe artikel is er voortdurend discussie geweest over de invulling van het begrip 'seksuele gedraging'. In verschillende Algemene Politie Verordeningen kent men, in verband met prostitutie, wel de term 'seksuele handelingen'. Toelichting door de procureurs-generaalHet duurde nog negen jaar voordat er meer duidelijkheid kwam. Op 15 september 1996 trad er een 'Handleiding college van procureurs-generaal' in werking. Daarin werd voor het eerst duidelijk geformuleerd dat de bescherming van de (afgebeelde) jeugdige centraal staat en dat het niet de bedoeling is om derden te behoeden voor kennisneming van seksueel prikkelend beeldmateriaal of om uiting te geven aan bepaalde zedelijke opvattingen. Bij het delictbestanddeel 'seksuele gedraging' werd onderscheid gemaakt tussen afbeeldingen van seksuele gedragingen die elders in de strafwet strafbaar gesteld zijn (seksueel binnendringen, ontuchtige handelingen, verleiden) en afbeeldingen van een jeugdige alleen. Voor dit laatste is een aparte vragenlijst nodig om onderscheid te kunnen maken ten aanzien van een
dat zijn de factoren die kunnen maken dat een afbeelding als een seksuele gedraging moet worden gekwalificeerd. In een bijlage werden al deze factoren nog eens nadrukkelijk geformuleerd
Op 13 oktober 1998 werd deze handleiding omgebouwd tot een 'Aanwijzing kinderpornografie', naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad in april 1998 over het delictbestanddeel 'in voorraad hebben'. Duidelijk wordt gezegd dat de intentie van art 240 bis de jeugdige te beschermen tegen seksueel misbruik. Het is niet de bedoeling derden te behoeden voor kennisneming van seksueel prikkelend beeldmateriaal
De zaak MaderDon Mader, een Amerikaanse fotograaf die zich in de tachtiger jaren in Amsterdam vestigde, organiseerde in mei 1987 een tentoonstelling in de Amsterdamse boekhandel-galerie Intermale. Hij toonde naaktfoto's van de ontwikkeling van knaap tot man. Een deel van de foto's werd in beslag genomen, waarbij de rechercheurs als criterium kozen of er wel of geen schaamhaar te zien was'
Tegen de eigenaar van de boekhandel en de fotograaf werd proces verbaal opgemaakt. Justitie in Amsterdam vroeg aan de Amerikaanse politie 'achtergrondinformatie' over de kinderen die voorkwamen op de in beslag genomen foto's
Mader diende een bezwaarschrift in, waarin de rechtmatigheid van de dagvaarding werd betwist, omdat er op de foto's geen derde te zien is, zodat van 'betrokken zijn bij' geen sprake is. Ook meende hij dat het enkele 'bloot zijn' geen 'seksuele gedraging' is. De rechtbank wees het bezwaarschrift af, omdat
Slechts twee van de aanvankelijk vijftien in beslag genomen foto's konden worden aangemerkt als afbeeldingen van een seksuele gedraging. Zowel Mader als de officier van justitie gingen in beroep. Mader voerde aan dat vervolging van hem in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, nu soortgelijke foto's verspreid en/of tentoongesteld konden worden zonder vervolgd te worden. Hij beschouwde zijn foto's niet als naaktfoto's maar als uitingen van kunst. Het gerechtshof in Amsterdam geeft dan een bredere uitleg aan het begrip kinderporno. Er is sprake van kinderporno als een jeugdige is afgebeeld
Deze uitspraak wekte nogal wat beroering in de media. Schalken, hoogleraar-strafrecht en strafprocesrecht, in 1972 gepromoveerd op het onderwerp 'pornografie en strafrecht',constateerde dat
Ook de Coornhert-Liga, die zich richt op de juridische grondrechten van de mens, tekende bezwaar aan.
Bij de behandeling door de Hoge Raad meende advocaat-generaal Leijten dat
Maar de Hoge Raad plaatste zich toch achter de interpretatie van het gerechtshof, dat het aannemen van een lichaamshouding ook een gedraging is, en bovendien kunnen die gedragingen een seksueel karakter krijgen door de prikkelende werking die zij hebben op toeschouwers
De vraag naar de 'prikkelwerking' van kinderporno keert later in verhulde vorm terug bij de discussie over 'virtuele' afbeeldingen. Naakt voor de cameraDe eigenaar van de boekhandel-galerie 'Intermale', die tegelijk met Mader in 1987 aangeklaagd werd, liet het er evenmin bij zitten. Hij signaleerde dat er in 'De Meervaart', in Osdorp, waar juist de tentoonstelling 'Naakt voor de camera' gehouden werd, foto's hingen die 'justitieel' niet verschilden van de bij hem verwijderde foto's. Hij diende een aanklacht in en de politie haalde inderdaad enkele foto's weg. Eerst meende de politie dat de foto's te oud waren, omdat de afgebeelde kinderen al heel lang geen kinderen meer waren. Ook overwoog men dat hier
Erectie een seksuele gedraging?In 1988 bestelde de vereniging 'Martijn', een vereniging van pedofielen, vijf PojkArt kalenders bij het 'Verlag Jugend in der Kunst' in Lübeck, dat handelt in 'art-prints, calenders, books, photographs, video's, and sculpture'. Deze kalenders werden daarna door Justitie in beslag genomen, omdat zij afbeeldingen zouden bevatten die zgn kinderpornografie, art 240b opleveren. Martijn diende beklag in om de kalenders terug te krijgen, aanvoerend dat er geen sprake was van een seksuele gedraging. De rechtbank te Almelo achtte art 240 b toepasselijk op een afbeelding:
De klager meende dat het enkel en alleen poseren geen seksuele gedraging kan opleveren. De rechtbank overwoog
De Hoge Raad sloot zich hierbij aan. In de zaak voerde klager ook nog aan dat er voor een 'seksuele gedraging' minstens twee deelnemers vereist lijn. De Hoge Raad oordeelde dat 'het vereist zijn van minstens twee deelnemers' geen steun vindt in het recht
Het door rechtbank en Hoge Raad gelegde verband tussen erectie en seksuele gedraging vindt echter onvoldoende steun in de fysiologie van de opgroeiende jongen. Juist bij jeugdigen kan een erectie optreden als gevolg van een veelheid van prikkels. Kinsey spreekt van een 'very generalized nature of the response'. In de juridische praktijk wordt een erectie te snel opgevat als een teken van erotische prikkeling. In 1943 deed Ramsey onderzoek naar het optreden van erecties bij jeugdigen. Zijn proefgroep van 291 jongens in de pre-adolescentie , 7e en 8e jaar junior high school, meldde
Het is te betreuren dat de seksuologie-wereld niet heeft gereageerd op de eenzijdige erotische interpretatie van erecties bij jeugdigen door de juridische wereld. Van verschillende kanten is voorgesteld om de term 'gedraging' te vervangen door 'handeling'. Een van de discussiepunten was namelijk de afbeelding van een jeugdige met een erectie. Dat zou wel een gedraging, maar geen handeling zijn. De betreffende kalender was daarna bij alle homoboekhandels zonder problemen verkrijgbaar. De zaak OphuisNajaar 1997 is er in de Bergkerk te Deventer een tentoonstelling 'Alleen in het Atelier', met werk van drie jonge kunstenaars die 'de menselijke figuur centraal stellen'. Over een schilderij van Ronald Ophuis wordt geklaagd door bezoekers, die zich gekwetst voelden. Het schilderij, 'Sweet Violence', geeft een verkrachtingssituatie weer, waarbij twee mannen, een vrouw en twee kinderen betrokken zijn. Na overleg met het Openbaar Ministerie in Zwolle werd 'Sweet violence' van de tentoonstelling verwijderd. Ook de catalogus, met een afbeelding van Sweet Violence, werd voorlopig uit de verkoop genomen, waarbij het O.M. zich beriep op artikel 240 b Wetboek van Strafrecht. Ronald Ophuis liet het er niet bij zitten en spande een kortgeding aan. Daarbij bepaalde de president van de rechtbank in Zwolle dat het Openbaar Ministerie in Zwolle het schilderij ten onrechte had aangemerkt als 'in strijd met art 240 b van het Wetboek voor Strafrecht'. Als argument voerde de president aan dat er op het schilderij 'geen herkenbare figuren waren afgebeeld'. Het gaat in artikel 240 b Sr over afbeeldingen van iemand. De procureurs-generaal stellen nadrukkelijk in hun handleiding van 8- 2-1996 onder 3.1.3:
Bij de behandeling van art 240b in de Tweede Kamer is nog een poging gedaan om artistieke uitingen rond kinderseksualiteit buiten de strafwet te stellen. Maar dat heeft het niet gehaald. Alleen wetenschappelijke, educatieve en therapeutische doelen vallen nu onder de exceptie van art 240 b. De zaak SchafthuizenIn 1998 stuit een vrouwelijke abonnee van de artotheek in Schiedam bij het 'doorbladeren' van een diapresentatie op enkele 'naar kinderporno neigende' foto's van Joop Schafthuizen, de partner van schrijver Gerard Reve. De vrouw deed aangifte bij de politie. De artotheek had het werk, dat dateert uit de jaren zestig, begin jaren zeventig aangekocht. De afbeeldingen vormden onderdeel van vijftien collages met in totaal circa 100 foto's.
Volgens krantenberichten waren op enkele collages naakte jongens te zien die elkaar met de hand bevredigden. Het werk werd in beslag genomen door Justitie, die het kwalificeerde als kinderporno. In september 1999 besliste Justitie dat de vijf fotocollages niet meer in het openbaar vertoond mogen worden. Joop Schafthuizen doet afstand van de fotocollages en wordt niet vervolgd (De Volkskrant 11-9- 1999). De zaak 'Attack'Als onderdeel van het Holland Festival 1999 vond er in de Amsterdamse kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae een openbare tentoonstelling plaats, onder de titel 'Attack', waarop foto's getoond werden van manlijk naakt, van Japanse prostituees en Maori-tatouages. Enig opzien baart de foto van een naakte man met een erectie, die een net zo naakt kind op de arm houdt. Het is de foto 'Father and Son' uit 1962, gemaakt door de vrouw van de Amerikaanse fotograat Walter Ghapell. De lokale tv-zender AT5 vroeg de mening van het Openbaar Ministerie over de foto's. Zondag 6 juni 1999 werd deze foto in beslag genomen door het OM in Amsterdam, omdat het hier om kinderporno zou gaan (NRC 8-6-1999). De directie van het Holland Festival is zeer verbaasd over het verwijderen van de bijna veertig jaar oude foto. De foto is in de Verenigde Staten al vaak zonder problemen tentoongesteld. Ook alle catalogi waarin de foto staat werden in beslag genomen. Later werden nog eens acht foto's op de tentoonstelling 'Attack' aangemerkt als kinderporno en 'formeel in beslag genomen'; ze mochten wel blijven hangen. Het ging om foto's van verschillende fotografen waarop naakte jongetjes te zien waren en die gemaakt zijn tussen 1890 en 1980. Een groot aantal prominenten in de Nederlandse kunstwereld keert zich tegen de inbeslagname van negen foto's en in de pers speelt zich een discussie af tot in de commentaar-kolommen. Het Holland Festival dient een klaagschrift in tegen de inbeslagname en daarop worden twee foto's weer vrijgegeven (De Volkskrant 11-6-1999). Op 14-6-1999 beslist de raadkamer van de Amsterdamse rechtbank dat er geen sprake is van kinderporno. Volgens de rechter is van geen enkele foto, waarvan sommige meer dan een eeuw oud zijn, gebleken dat er misbruik is gemaakt van de kinderen. Ook is op geen foto sprake van een seksueel uitdagende houding of van 'een ambiance met een seksuele lading', die als schadelijk voor de afgebeelde jongens aangemerkt kunnen worden (NRG 15-6-1999). Het openbaar ministerie gaat tegen de uitspraak in cassatie bij de Hoge Raad, zoals na het gegrond verklaren van een klaagschrift volgens de wet nodig is. Op 26-9-2000 geeft de Hoge Raad aan het eens te zijn met de beslissing van de rechtbank. Op geen enkele wijze blijkt dat er bij het maken van de foto's misbruik is gemaakt van de afgebeelde jongens. Over de foto 'Father and Son' wordt gezegd
Daardoor is het niet aannemelijk dat hij hierdoor schade heeft opgelopen. BeschouwingenIn 1970 begon de Adviescommissie zedelijkheidswetgeving (Melai) haar werkzaamheden, die tien jaar zouden nemen. In het Tweede interim-rapport, dat mede handelt over pornografie, worden 'geschriften' niet langer als porno beschouwd. De commissie meent dat er geen wetenschappelijke gronden bestaan om pornografie te bestrijden, zij het dat voor jeugdigen een uitzondering gemaakt moet worden, in verband met hun grotere ontvankelijkheid voor beïnvloeding. In het Eindrapport stelt de commissie dat
Bij de herziening van art. 240 Sr wordt die lijn ook gevolgd. Pas door het amendement van mw Groenman wordt weer een strafbaar delict toegevoegd, i.c. kinderpornografie. Maar de strafbaarheid is niet ingegeven door 'opvattingen omtrent zedelijk goed leven', maar door de bescherming van jeugdigen tegen seksueel misbruik. Het gaat om 'porno, waarbij aantoonbare strafbare feiten zijn gepleegd'. Helaas wordt deze motivering niet vastgelegd in een memorie van toelichting, waardoor het mogelijk wordt dat de motivering voor de strafbaarheid ontleend wordt aan het in 1986 uitgekomen Rapport de Wit en gebonden wordt aan 'het kennelijk opwekken van seksuele prikkeling'. Dit prikkelingsmotief houdt geruime tijd stand, bij rechters en Hoge Raad. Pas de Handleiding van de P-G's geeft daarover, in 1996, uitsluitsel. Het oogmerk anderen te prikkelen wordt nu gezien als bijzaak. Het blijft een vraag of opsporingsambtenaren uit de voeten kunnen met de ruime omschrijving van kinderporno en de daarbij gevoegde vragenlijst. De 'diender op straat' kan de verfijnde criteria natuurlijk niet paraat hebben. Zo nam in 1995 een Amsterdamse agent een poster in beslag met betrekking tot een Europese studentenfilmfestival 'Cinestud 95', waarop een bloot jongetje van twee jaar is afgebeeld, dat een videocamera voor de borst draagt; daaronder is zijn piemeltje te zien. De Amsterdamse zedenpolitie vindt dat er sprake is van kinderporno: hier is een grens overschreden. Ook de inspecteur van politie achtte dit kinderporno. Pas de Officier van Justitie besliste dat het hier niet om een strafbare afbeelding ging. Voorlichter Wilting moest het uitleggen en vond
Dat valt echter buiten de politionele verantwoordelijkheid. Bij het lezen van de verschillende uitspraken en vonnissen ontkomt men niet aan het gevoel dat er sterk uiteenlopende meetstokken worden gehanteerd. Ze lenen zich zelfs niet voor een enigermate consequente jurisprudentie. Daarnaast zou men wensen dat er meer seksuologische deskundigheid bij Justitie beschikbaar is. Wat moet men denken van een uitspraak
Gevolgen van art 240 b1. [De handel neemt af]De invoering van art 240b heeft duidelijk gevolgen voor de handel in kinderporno, waarop in eerste instantie ook het 'in voorraad hebben' gericht was. De commercie trekt de juiste conclusie en de werkgroep kinderpornografie meent dat
Twee bekende verzendhuizen, in Amsterdam en Dordrecht, hebben ook hun handel opgedoekt. Door de komst van goede en goedkope videocamera's is het aantal niet-commerciële vervaardigers echter gestegen. Verder heeft zich via Internet, dat een forse stijging van het aantal aansluitingen toont, een nieuwe en oncontroleerbare verspreidingsweg ontwikkeld. Over de omvang van strafzaken heeft Frenken (1999) gegevens van de politie geïnventariseerd. In de jaren 1991-1998 zijn rond 200 kinderpornografiezaken bij de politie bekend geworden. Opmerkelijk is het bestaan van netwerken, waaronder ook enkele commerciële. Het gemiddelde aantal verdachten per netwerk bedraagt zes. 2. [Voorlichting bemoeilijkt door censuur]Voor de seksuologie / seksuele voorlichting / seksuele vorming heeft de invoering van art 240 b ook gevolgen gehad. Als we er van uitgaan dat art 240b bedoeld was om (afbeeldingen van) seksueel misbruik van kinderen te voorkomen, dan is de keuze van de term 'seksuele gedraging' weinig gelukkig en zeker te breed.
Door de extensieve uitleg die aan 'seksuele gedraging' gegeven wordt, komen ook alledaagse uitingen en handelingen in een verdacht perspectief te staan. In seksuele voorlichting/vorming wordt gestreefd naar een bredere benadering dan alleen fysiologie en preventie van SOA / Aids / ongewenste zwangerschap. Er dient ook aandacht te zijn voor attractie, intimiteit, opwinding, prikkeling en lust, maar de afbeelding daarvan bij jeugdigen is strafbaar. Immers een 'duidelijk seksueel getinte houding' valt onder de criteria van de Procureurs-Generaal. Ook de afbeelding van een geheel normaal fysiologisch fenomeen als een erectie bij een jongere wordt gecriminaliseerd en strafbaar gesteld. Er zijn in ons land ontelbare afbeeldingen in omloop van naakt poserende meisjes en jongelingen. Denk aan de foto's van Von Gloeden, die in boekhandels te koop zijn. Iedere encyclopedie voor de seks bevat afbeeldingen die onder de brede uitleg van art 240b vallen, zonder dat daarop de exceptie 'wetenschappelijk onderzoek' van toepassing is. De Coornhert-Liga maakt zich naar aanleiding van de Mader-zaak zorgen over de censuur die haaks staat op in Nederland lang gekoesterde vrijheidsbeginselen (Coornhert-Liga, 1988). 3. [Alle kinderbloot is gecriminaliseerd]In bredere zin hebben de invoering van art 240 b en het verscherpte en verruimde opsporingsbeleid ook bredere gevolgen gehad voor de samenleving in ons land. Bij het grote publiek is een tendens merkbaar waarbij ieder kinderbloot verdacht is en waarbij iedere afbeelding van kinderbloot als 'kinderporno' wordt benoemd. Ook handelingen met camera's rond blote kinderen wekken al verdenking op kinderporno. Tijdens de hittegolf van augustus 1997 (9-8-'97) maakte de NOS televisie opnamen voor het Journaal over de warmte en het strandbezoek, vanaf de boulevard van Zandvoort. Een mevrouw riep
Een surveillerende agent in burger sommeerde de cameraman met filmen te stoppen. De NOS-medewerker gaf daaraan geen gehoor en werd gearresteerd. Verschillende mensen hadden naar het bureau gebeld over het filmen van blote kinderen.
Nadat de cameraman een half uur in verzekerde bewaring had doorgebracht bood de inmiddels aangekomen hulpofficier van Justitie excuses aan en vroeg begrip voor de onervarenheid van de jonge agenten. De NOS diende een klacht in wegens onrechtmatig handelen en wederrechtelijke vrijheidsberoving (De Volkskrant 14-8-'97). In de Verenigde Staten wordt kinderporno door sommigen gezien als een zwaarder misdrijf dan moord. In ons land is de term 'kinderporno' tot een 'code' geworden voor iets onnoembaar ernstigs. Je kunt je afvragen of de 'seksuologie' of de 'kinderpsychologie' in ons land - of hun beroepsverenigingen - niet hadden moeten reageren toen de brede en ongenuanceerde ontwikkeling rond het criterium 'seksuele gedraging' plaats greep. Virtueel misbruikIn feministische kring maakte men zich voor het eerst in 1993 zorgen over de mogelijkheid om met hulp van computertekenprogramma's virtuele (niet werkelijk bestaande) afbeeldingen te maken, die bovendien interactief gemanipuleerd kunnen worden (Gerstendörfer,1994). Minister Sorgdrager (D'66) sprak zich in haar nota van 20-2-1995 duidelijk uit:
Ook de Pg-aanwijzing van 13 oktober 1998 was helder over:
Daaraan wordt echter in de kabinetsnota van juli 1999 gemorreld:
Tweede Kamerleden vroegen naar de omvang van het verschijnsel virtuele kinderpornogratie.
Bij brief van 6-12-1999 antwoordde minister Korthals:
Op vragen van Tweede Kamerleden waarom internationale ontwikkelingen afgewacht moeten worden antwoordt de minister:
Op 12 januari 2001 geeft minister Korthals (Justitie) aan dat hij kinderporno voortaan strafbaar wil stellen als het pornografisch karakter van een afbeelding verkregen is door 'digitale montage'. Hij sluit daarmee aan bij de ontwerpconventie tegen 'cybermisdaad' van de Raad van Europa. CommentaarDe minister gaat uitvoerig in op de techniek van 'morfing', maar over de te vrezen schadelijke uitwerking wordt nauwelijks iets gezegd. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de invloed van 'virtuele kinderporno'. Wel is er al jarenlang discussie over de mogelijke uitwerking van 'gewone' porno, waarbij
De ratio van strafbaarstelling van virtuele kinderporno, een zgn. 'crime without a victim', ligt in de aanname dat daarmee 'schade voorkomen kan worden'. De minister gaat er vanuit dat 'virtuele kinderporno' een bepaalde, te vrezen uitwerking kan hebben op beschouwers / waarnemers / consumenten. Behalve de vraag naar het mogelijk stimulerende of ontladende aspect moeten er ook vragen rijzen naar het proportionaliteitsbeginsel:
Tegen een streven naar uniformiteit van de Europese 'cyberporno'- wetgeving, is aan te voeren dat het pas aan het eind van de reeks tot maatregelen komt. De overige kinderpornowetgeving is ook niet uniform in Europa. Terwijl in ons land een afbeelding van een kind in een 'onnatuurlijke pose' al strafbaar is, moet er in Duitsland sprake zijn van een afbeelding van 'Gewalttätigkeit'. SamenvattingHet is
onduidelijk hoe in de kinderporno-wetgeving het delict-onderdeel 'afbeelding van
een seksuele Na het totstandkomen van het wetsartikel is de 'ouderwetse' verzendhuishandel ingestort, maar via Internet heeft de commercie nieuwe kanalen gevonden. De extensieve uitleg van het artikel heeft gevolgen voor de seksuele voorlichting / opvoeding en voor de samenleving, merkbaar in een overdreven angst voor 'kinderporno'. Het voorstel om 'virtuele kinderporno' strafbaar te stellen, leidt opnieuw tot de vraag of 'de staat als zedenmeester' moet fungeren. LiteratuurAanwijzing kinderpornografie (artikel 240 B WvSr) (1998). Staatscourant nr 209, 10. Adviescommissie zedelijkheidswetgeving (1973). Tweede interimrapport. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage. Coornhert-Liga (1988). Oproep tot protest tegen uitspraak Gerechtshof. Gestencild bericht. Eindrapport van de adviescommissie zedelijkheidswetgeving (1980). Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage. Frenken, J. (1999). Omvang en verscheidenheid van kinderpornografie in Nederland. Maandblad geestelijke volksgezondheid, 54:215-228. Gerstendörfer, M. (1994). Computerpornographie und virtuelle Gewalt: die digital symbolische Konstruktion von Weiblichkeit mit Hilfe der Informationstechnologie. Beitrage zur feministischen Theorie, 17, 38:11-22. Goudt,
M., & Herk, B. van (1984) Pornografie en Haagse taboes. Intermediail; 20,
45:31-37. . 't Hart, (1991). Noot bij uitspraak Hoge Raad 4-12-1990. Nederlandse Jurisprudentie, no 312. Hoge Raad der Nederlanden (1990).6 maart 1990, Nederlandse Jurisprudentie, N r. 667. Jescheck, H.H. (Red.)(1999). Strafgesetzbuch. C.H.8eck/ Oeutscher Taschenbuch Verlag, München. Kinsey, A.C., Pomeroy, W.8., & Martin, C.E. (1948). Sexual behavior in the human male. W.B. Saunders, Philadelphia. Kosto, A. (1984). Pornografie, vrouwenhaat en wetgeving. Socialisme en Democratie, 41, 11: 355-359. Leenes, J. (1998). Blote jongens, boze burgers. HP/De Tïjd, 18- 9-1998, 38-43. Marshall, W.L. (1989). Pornography and sex offenders. In: O.Zillmann & J. Bryant (eds). Pornography: Research advances & policy considerations. LEA, Hove. Neut, J.L. van der (2000). Kinderpornografie. De situatie in Nederland. Delikt en delinkwent, 30, 2:108-149. Schalken, T.M. (1988). Pornografiediscussie gaat over grenzen van staatsmacht. NRC-Handelsblad 27-10-1988: 8. Tweede Kamer 1984-1985, 15836, Nr. 13/17/19. Tweede Kamer 1993-1994, 23.682, Nr. 4 Tweede Kamer 1994-1995, 23.682, Nr. 5 Tweede Kamer 1998-1999, 26.690, Nr. 2 Tweede Kamer 1999-2000, 26.690, Nr. 3 Wafelbakker, F. (2000). Kennelijk zestien jaar bereikt... over de leeftijdsgrens in de kinderporno-wetgeving. 7ïjdschriftvoor Seksuologie, 24:96-101. Wit, L.A.J.M. de (voorz.) (1986). Verslag van de werkgroep kinderpornographie. Ministerie van Justitie, 's-Gravenhage. |