Als het kalf verdronken is, dempt men de put Een betoog wat betreft de tekortkomingen van het huidige beleid over pedoseksualiteit
Auteurs: studenten, wsl 2013, bron onbekend.
Inleiding Robert M., een naam die bij velen wel bekend is. Een man aan wie veel ouders, tot op de dag van 12 december 2010, hun kinderen toevertrouwden. Toen bleek dat hij die kinderen seksueel misbruikte kwam er ophef; naar deze persoon zelf, maar ook wantrouwen naar de aanwezigheid van mannen in de kinderzorg. Misbruik van kinderen in kinderdagverblijven, maar ook pedoseksualiteit in het algemeen is een probleem waar velen zich druk om maken. Immers, niemand wil dat zijn dochter, zoontje, nichtje of neefje slachtoffer wordt van pedoseksualiteit. Deze angst is niet onterecht, want de delicten komen nog steeds voor. Een paar weken terug kwam er bijvoorbeeld aan het licht dat een stiefvader zijn15-jarige stiefdochter meerdere malen seksueel misbruikt heeft (ANP 2012) en dat een pastoor uit Veldhoven in het bezit was van kinderporno (ANP 2012). In dit paper wordt antwoord gegeven op de vraag wat er verbeterd kan worden aan het huidige beleid omtrent pedoseksualiteit. Het doel is om pedoseksualiteit zo effectief mogelijk te voorkomen. Om dit te realiseren gaan wij eerst in op de verklaringen voor pedoseksueel gedrag aan de hand van wetenschappelijke theorieën. Wanneer de oorzaak van pedoseksualiteit bekend is, kunnen we verder ingaan op de oplossingen. Na de verklaringen gaan wij in op het huidige beleid en geven we antwoord op de vraag wat er aan dit beleid veranderd moet worden om pedoseksualiteit tegen te gaan. Tenslotte trekken we een conclusie. In het huidige beleid richt men zich vooral op de behandeling na een pedoseksuele daad. Wij willen de pedoseksuele daad in eerste instantie voorkomen en richten ons op de preventie. Onze stelling luidt dan ook: Er wordt te veel gefocust op detentie in plaats van preventie wat betreft pedoseksualiteit. Analyse van het probleem
Pedoseksualiteit is een sociaal probleem. Om dit sociale probleem aan te pakken is het belangrijk eerst een definitie te geven van het sociale probleem. Wij betrekken onze stelling op pedoseksuelen met pedofiele gevoelens. Pedoseksualiteit wordt vaak verward met pedofilie, maar is in werkelijkheid een ander begrip.
Een voorbeeld van pedoseksualiteit zonder pedofiele gevoelens is incest. Volgens forensisch orthopedagoog Frans Gieles worden veel pedoseksuele daden binnenshuis gepleegd. Deze daden zijn niet gepleegd vanwege (seksuele) aantrekkingskracht die men heeft tot het kind, maar oor de nabijheid van het seksuele object. Door hormonen worden, vooral bij mannen, de seksuele driften sterker. De seksuele drift verdrijft (tijdelijk) het gevoel van zorgen voor het kind, wat kan resulteren in ongewenst seksueel contact tussen ouder en kind (Gieles 2012). Wij richten ons in dit paper verder op mensen met pedofiele gevoelens die tot pedoseksuele daden komen, aangezien wij denken dat in deze doelgroep de meeste delicten te voorkomen zijn. Preventie kan ervoor zorgen dat er minder pedoseksuele daden worden gepleegd. Voor incest geldt dat het lastig is tegen te gaan, gelet op de biologische verklaring en vooral op het feit dat het ‘onzichtbaar’ binnenshuis gebeurt. Dit maakt het overigens niet minder erg. Verklaringen van het probleem Om te komen tot beleid dat pedoseksualiteit tegengaat, is het verstandig om te kijken naar de oorzaken en de verklaringen ervan. De theorieën die wij gebruiken voor deze verklaringen zijn de controle-theorie, de frustratie-agressie-theorie en de persoonstheorie.
De eerste verklaring …
… is gebaseerd op de sociale controle theorie van Hirschi. Hirschi stelt dat
Forensisch orthopedagoog Frans Gieles betrekt deze theorie op pedofilie. Hij stelt dat het ideaal een kringloop van zelfacceptatie en sociale acceptatie zou moeten zijn. Zodra de pedofiel de pedofiele gevoelens accepteert en er niet tegen vecht, zal de pedofiel zichzelf accepteren. Als de maatschappij de persoon met pedofiele gevoelens ook accepteert, zal deze pedofiel zich eerder aan de wetten en regels van de samenleving houden. De kans dat de pedofiel een pedoseksuele daad pleegt is dan kleiner (Gieles 2012). Naast deze algemene theorie onderscheidt Hirsch vier onderdelen van sociale binding:
Allereerst (1) beschrijft Hirschi attachment.
… veronderstelt dat de maatschappij zo is georganiseerd dat afwijkend of crimineel gedrag de stabiliteit van de maatschappij in gevaar brengt. Om in de maatschappij mee te draaien, worden de regels van die maatschappij met toewijding (commitment) gevolgd. Dit betekent dat pedofielen zich aanpassen aan de normen van de maatschappij. Uit onderzoek blijkt dat pedofielen niet voor hun geaardheid uit durven te komen, omdat ze bang zijn verstoten of ontslagen te worden uit de gemeenschap, de kerk of hun werk (Extein 2005).
Ten derde (3) beschrijft Hirschi belief (geloof, overtuiging).
De tweede verklaring … … voor pedoseksueel gedrag kan worden gevonden in de frustratie-agressie-theorie van Dollard. Volgens deze theorie leidt frustratie tot agressie (Terpstra & van Seeters 2011). Pedofielen hebben een seksueel verlangen naar kinderen. Zij kunnen hun behoeften echter niet kwijt en dit levert frustratie op. Wanneer het verlangen naar seksueel contact met kinderen groter wordt, wordt de frustratie ook groter. Dit resulteert in een grotere kans op pedoseksualiteit. Volgens Buss is frustratie niet cruciaal bij het aanwakkeren van agressie (Fris & op den Velde). Naast frustratie zijn er volgens hem namelijk nog vier andere factoren die agressiviteit bevorderen. Deze factoren zijn:
De derde verklaring … … voor pedoseksualiteit kijkt naar de persoonlijkheidstheorie van Freud. Een mens beschikt over het id, het superego en het ego. Het id staat voor de driften van de mens: agressie en seksualiteit. Het superego staat voor het geweten. Het ego is een samenspel tussen het id en het superego. Zo ontstaat het werkelijke gedrag van een persoon (Heffner 2001). Deze theorie is toe te passen op pedoseksualiteit; pedofielen hebben een seksuele drift jegens kinderen. De meeste pedofielen doen hier echter niets mee; hun geweten is groter dan hun seksuele drift. Is de drift te sterk, te sterk om in bedwang te worden gehouden door het geweten, dan gaat de pedoseksueel in de fout. Het huidige beleid Het huidige beleid besteedt vooral aandacht aan pedoseksualiteit nadat het delict gepleegd is. De pedoseksueel wordt voor zijn of haar daad opgepakt en behandeld. Om pedoseksuele handelingen te voorkomen is er een zekere mate van controle in de kinderopvang. Als kinderverzorger mag je bijvoorbeeld niet met een kind alleen zijn. Ook hebben chat sites moderators die op deze manier overzicht en controle hebben op de gesprekken. Verder zoeken pedofielen zelf hulp om daden te voorkomen. De laatste jaren stijgt het aantal vrijwillige preventieve hulpvragen. Er zijn steeds meer mensen met seksuele gevoelens jegens kinderen die vrijwillig hulp zoeken. Justitie en forensische hulpverlening richten zich echter vooral op daders die slachtoffers hebben gemaakt (Vanhoeck, Wanzeele, Gykiere & Van Daele 2012). In de jaren tachtig en negentig kwam pedofilie in beeld dankzij de media, maar met name in negatieve vorm. De politiek reageert vanuit de onrust die in de maatschappij ontstaat, maar heeft zelf geen duidelijk standpunt wat betreft pedoseksualiteit en pedofilie. Al zijn er wel wetten en regels omtrent pedoseksualiteit. Het is niet strafbaar om een bepaalde geaardheid of seksuele gevoelens te hebben in Nederland. Dit geldt ook voor pedofilie. Het is wel strafbaar om
Is er sprake van een strafbaar feit en komt het tot een veroordeling, dan wordt bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de lichamelijke schade van het slachtoffer. De Nederlandse strafwet geldt voor personen die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats hebben, ook als het delict buiten Nederland heeft plaatsgevonden. Wanneer een zedendelinquent zijn of haar straf heeft uitgezeten en weer vrijkomt, is het de bedoeling dat deze integreert in de samenleving. De burgemeester van diens woonplaats wordt ingelicht, maar instellingen zoals woningbouwverenigingen worden hier buiten gelaten. Het is de burgemeester toegestaan de informatie te delen, mits er sprake is van noodzaak daartoe. Om het integreren te bevorderen, is in Canada en Engeland het programma COSA opgestart. COSA staat voor ‘Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid’. Men zet vrijwilligers (‘buddy’s’) in bij een zedendelinquent met een aanzienlijk recidive risico. Daarbuiten zijn er professionals die zorgen voor ondersteuning en supervisie. Cirkels Nl is het Nederlandse programmabureau dat COSA in Nederland introduceert. Er wordt aan de delinquent ondersteuning gegeven bij het vinden van een huis of baan, maar ook voor zelfvertrouwen in zich goed gedragen en niet terugvallen. De dader wordt verantwoordelijk gesteld en geconfronteerd met zijn eigen gedrag (Höning, Caspers & Vogelzang 2009). Anders dan in Engeland kent Nederland geen systeem van behandeling in detentie, behalve pre-therapie van zedendelinquenten in Breda. Daders die niet tbs-waardig zijn maar een ernstig delict hebben gepleegd, zijn mogelijk alleen geschikt voor COSA. Er zijn al diverse hulplijnen in Nederland waar pedofielen zich kunnen aanmelden. Hier kunnen ze steun zoeken van lotgenoten en hulp zoeken bij deskundigen. Het beleid zou eigenlijk zo moeten zijn ingericht dat pedoseksualiteit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Treedt het toch op, dan moet de pakkans zo groot mogelijk zijn en moet het beleid er vervolgens op gericht zijn om herhaling te voorkomen. De effectiviteit van programma’s als COSA is nog niet bekend en wordt nog onderzocht. Verder wordt er in het beleid weinig aandacht aan preventie besteed; er wordt vooral gefocust op het straffen van daders. Om delicten te voorkomen, zal er meer aandacht moeten worden besteed aan preventie. Het straffen van daders schrikt mogelijke daders wellicht af, maar ook in dit geval geldt: ‘voorkomen is beter dan genezen’. Hulpgroepen en het leren omgaan met gevoelens van frustratie zullen delicten beter voorkomen. Er moet meer gekeken worden naar het voorkómen van delicten, in plats van het afstraffen wanneer iemand dader geworden is. Een nieuw beleid Om te komen tot een meer effectief beleid, gericht op het voorkómen van pedoseksualiteit, keren we terug naar de mogelijke oorzaken van en verklaringen voor pedoseksualiteit. Allereerst: mogelijke aanpassingen van het beleid in de lijn van de sociale controle theorie. Volgens Hirschi is het samenspel tussen samenleving en individu erg belangrijk. De pedofiel moet de samenleving accepteren. Dit is mogelijk als de samenwerking de pedofiel ook accepteert. Momenteel is er weinig sprake van acceptatie van mensen met pedofiele gevoelens. Er heerst een taboe rondom pedofilie, dat moet verdwijnen. Dit valt eventueel te bereiken via voorlichting. Daarnaast moeten er minder negatieve verhalen over pedofilie in de media komen. Er zijn ook pedofielen die zich aan de regels houden, juist dit soort verhalen moet getoond worden. Ook vanuit de frustratie-agressie-theorie gezien, kan het huidige beleid rondom pedofilie verbeteren. Volgens deze theorie is agressie, in dit geval het plegen van een pedoseksueel delict, een reactie op frustratie. Een pedofiel raakt gefrustree3rd omdat hij of zij de seksuele behoeften niet kwijt kan. Een pedofilie moet hiermee leren omgaan. Er moeten verschillende hulpgroepen komen voor pedofielen die de pedofiel helpen om met frustratie te leren omgaan. Er bestaan al dergelijke hulpgroepen. Deze hulpgroepen zijn echter vaak onbekend. Het doorbreken van het taboe kan het mogelijk maken dat een pedofiel sneller hulp vraagt aan bijvoorbeeld de huisarts (Buys & Kema 2012). Om pedoseksuele daden te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat ene pedoseksueel ook niet in de verleiding worden gebracht. Het is heel belangrijk dat, wanneer een pedofiel samenwerkt met kinderen, hij of zij zich goed kan beheersen. Een gesprek voeren met een psycholoog als onderdeel van de sollicitatieprocedure is een optie bij het filteren van individuen met verkeerde bedoelingen. Een psycholoog kan bijvoorbeeld vragen naar de intentie van de persoon om bij het desbetreffende kinderdagverblijf (of een andere baan met kinderen) te werken. Aan de hand van de reactie van de persoon kan de psycholoog onderzoeken of de persoon geschikt is voor de baan. Een dergelijke screening wordt al uitgevoerd bij de politie. Daarnaast kan de seksuele frustratie ook verminderd worden. Pedoseksualiteit kan niet gelegaliseerd worden, maar pedofielen zouden hun behoeften wel kwijt kunnen tijdens het kijken naar virtuele kinderporno. Bij deze vorm van kinderporno worden geen echte kinderen gebruikt, maar computeranimaties of tekeningen. Frans Gieles ondersteunt dit idee. Volgens hem willen pedofielen wel van kinderen afblijven, maar willen zij wel een alternatief. Virtuele kinderporno kan dus gezien worden als een compromis tussen samenleving en pedofiel. Volgens Buss zijn er vier andere factoren die de mate van agressie, in dit geval dus pedoseksualiteit, beïnvloeden:
Tenslotte: de aanpassingen van het huidige beleid in de lijn van de persoonstheorie van Freud. Elk individu heeft seksuele driften. Deze driften worden onderdrukt door het geweten. Wanneer het geweten van een pedoseksueel niet geroot genoeg is om de driften te onderdrukken, resulteert dit in een pedoseksueel delict. Van belang is dat de samenleving pedoseksualiteit niet goedkeurt. Het is van belang dat de pedoseksueel weet wat hij of zij aanricht bij het plegen van een daad. Hierdoor wordt zijn geweten vergroot. Zoals eerder vermeld is bij de sociale controle theorie van Hirschi, praten veel pedoseksuelen hun gedrag goed. Uit onderzoek blijkt dat pedoseksuelen denken dat dwang niet schadelijk hoeft te zijn en dat het goed is voor de ontwikkeling van kinderen om hun lichaam zo vroeg mogelijk te ontdekken (Extein 2005). Er moet meer informatie worden verschaft over de effecten van seksueel misbruik bij kinderen. Dit vergroot het geweten. Conclusie In ons paper is er antwoord gegeven op de vraag wat er verbeterd zou moeten worden aan het huidige beleid om pedoseksualiteit zo effectief mogelijk te voorkomen. Het aantal pedoseksuele delicten moet verkleind worden. Om dit te realiseren, moeten er in het nieuwe beleid meer preventieve maatregelen komen. Deze preventieve maatregelen moeten hun wortels hebben in de oorzaken van pedoseksualiteit. Er wordt in het huidige beleid te veel gefocust op detentie, in plaats van preventie van pedoseksualiteit. De oorzaken die hierboven geschetst zijn, zijn afgeleid uit de sociale control e theorie van Hirschi, de frustratie-agressie-theorie van Dollard en de persoonstheorie van Freud. Volgens de sociale controle theorie is de samenleving een belangrijke factor bij het plegen van een pedoseksuele daad. Wanneer de samenleving de pedofiel niet accepteert, zal hij of zij sneller het slechte pad op gaan en pedoseksuele misdrijven plegen. Om dit tegen te gaan moet er meer acceptatie komen vanuit de samenleving.
Volgens de frustratie-agressie-theorie is agressie, in dit geval pedoseksualiteit, het resultaat van frustratie. Een pedofiel moet om leren gaan met zijn frustratie om een pedoseksuele daad te voorkomen. Een pedofiel kan dit leren met behulp van hulpgroepen. Een voorwaarde hierbij is dan dat de hulpgroepen bekend moeten zijn met en dat pedofilie geen taboe meer is. Wanneer pedofilie geen taboe meer is, stapt de pedofiel namelijk eerder op een hulpgroep af. De persoonstheorie legt de nadruk op het geweten bij de verklaring van pedoseksualiteit. Een persoon heeft seksuele driften. Bij het plegen van een pedoseksueel delict onderdrukt het geweten de drift niet voldoende. Om pedoseksualiteit te voorkomen, moet het geweten van een pedoseksueel vergroot worden. Dit kan door informatie te verschaffen over de effecten van seksueel misbruik van kinderen. Een kanttekening bij het nieuwe beleid is dat het niet in korte tijd realiseerbaar is. Er heerst een grote antipathie tegenover pedofilie. Pedofilie kan niet van de ene op de andere dag geaccepteerd worden. Daarnaast is het lastig om onderzoek te doen naar het effect van virtuele kinderporno. Er zijn weinig respondenten die zich hier vrijwillig voor aanmelden. Ook het vergroten van het geweten is een lastig proces. Bij het informatie verschaffen van de effecten van seksueel misbruik bij kinderen via bijvoorbeeld reclamespots is het niet zeker of het bij de juiste doelgroep aankomt. Ondanks deze kanttekeningen is het wel belangrijk dat men preventief te werk gaat in het nieuwe beleid tegen pedoseksualiteit. Als het kalf verdronken is, dempt men de put. Van dit gezegde willen wij verleden tijd maken. |