Voorzichtige verkenningen ... ... van de grens tussen gewenste en ongewenste intimiteit Door
dr Frans E.J. Gieles Samenvatting
van een voordracht voor de Vlaamse Vereniging van Orthopedagogen Gent,
24 november 1995 in:
tOKK, Intimiteit hoort bij ons werk Ons werk doen we vooral door contact te leggen, en wel contact, inclusief de schaduwkant, zo stel ik in mijn proefschrift Conflict en Contact. Met 'de schaduwkant' is bedoeld de kant die we liever niet zien, de lastige kant: het heimwee, het verdriet, de boosheid, de overmoed of moedeloosheid; daar in die schaduwkant ontmoeten we ook de hulpvragen. Contact ermee leg je door open te staan voor wat de
kinderen, ook in hun lastige doen en laten, te 'zeggen' hebben en door deze
kennelijk belangrijke boodschappen als zinvol te erkennen en te begrijpen. Ons
antwoord zal niet direct op het gedrag betrekking hebben, maar op datgene wat
daarin wordt uitgedrukt. De taal die we hierbij nodig hebben is voor een goed
deel lichaamstaal. Onder intimiteit versta ik het
betreden van iemands of van elkaars persoonlijke levensgebied. Er zijn tal van
vormen van en de beleving ervan kan sterk uiteenlopen. Om zijn werk te kunnen
doen moet de hulpverlener, zeker in de residentiële zorg voor jeugdigen,
minstens de grens van het persoonlijke levensgebied van het kind zien te
bereiken en minstens iets van zijn eigen persoon beschikbaar stellen. Met
andere woorden: intimiteit is - binnen zekere grenzen - een wezenlijk deel van
ons werk. Over die grenzen gaat het hier. Om die grenzen te kunnen bespreken, wil ik
het begrip intiem contact hebben eerst plaatsen op een bredere schaal:
De grenzen in literatuur
[*] en praktijk
De wetgever stelt eenieder grens 5. Enkelen
in praktijk en literatuur bepleiten om grens 4 à 5 aan te houden. Zo
bijvoorbeeld de Browndale tehuizen en de daarbij behorende literatuur, maar
ook De Lange (1991) en, recenter, Claessens in het themanummer
"Intimiteit" van TJJ (1994). De in Nederland invloedrijke Commissie
Seksueel Misbruik van Jeugdigen maakt in haar eerste rapport (1994) geen
onderscheid tussen erotiek en seksualiteit en stelt daarmee
grens 4. Een eigen lustgevoel bij de volwassene is het signaal van die grens:
wie lust voelt moet stoppen want die misbruikt. Van der Doef (1994) tenslotte accepteert wel
lustgevoel bij de volwassene en presenteert als grens datgene wat je niet aan
je partner durft te vertellen. De huidige praktijk lijkt mij gaandeweg op
te schuiven naar grens 3 of zelfs grens 2. Grens 1 wordt zelden tot nooit
zelfs maar genoemd. Als ik op voorzichtige verkenning uitga,
zoek ik naar grenzen, meervoud. Wat is nu gewenst of ongewenst... ja, door
wie? Er zijn juridische grenzen, er zijn grenzen aangebracht door de
publieke opinie; ook het kind en de hulpverlener hebben zo hun grenzen als
persoon. Maar vooral zijn er de grenzen die de hulpverlener uit de aard,
methodiek en ethiek van zijn vak wenselijk acht. Om deze laatste gaat het mij
nu. Mijn ideeën over de grenzen In een beroepsethiek en methodiek liggen de grenzen
(meervoud) wat mij betreft bij grens 1 en grens 5, de hierboven
dubbel-getekende grenzen . Daarmee stel ik in ieder geval drie dingen voor:
Onder seksueel contact hebben versta
ik omgang waarin o.a. door aanraking van seksueel gevoelige lichaamsdelen
gestreefd wordt naar seksuele bevrediging. Onder erotisch contact hebben
versta ik het hebben van lichamelijke omgang die als plezierig wordt ervaren
of bedoeld,
Dit geeft de groepsleiding de mogelijkheid
een rijk scala aan contactvormen te hanteren en de voor haar werk
noodzakelijke mate van intiem contact te bereiken, aangepast aan de hulp-
en ontwikkelingsvraag van het kind. Zulke intimiteit is goed in te bedden in
de zorgtaak van de groepsleiding en in het totale klimaat van de instelling.
Intimiteit dient hierin gewoon te zijn, niet apart of bijzonder en
alzeker niet stiekem en dus ook bespreekbaar. Voor die bespreekbaarheid is iets nodig, en wel iets dat ingaat tegen de tendens die ik bemerk. Men noemt heden ten dage al heel snel iets "seksueel", terwijl het nog maar de vraag is of dit als zodanig bedoeld en beleefd is. Ik zeg dus daarentegen:
Juist
de seksuologen doen dit. Zij 'turven' gedrag van kinderen, netjes per sexe en
leeftijd en met percentages en al, zodat je kunt zien of bepaald seksueel
gedrag al dan niet 'normaal' is. Maar als ik nu zo'n lijst zie
(bv Friedrich
e.a. 1991), dan kom ik gedragingen tegen die mijns inziens door de kinderen
zelf helemaal niet als seksueel worden bedoeld of beleefd ('staat te
dicht bij'; 'loopt rond in ondergoed'; 'kust kinderen/volwassenen buiten het
gezin'). Een zinnig gesprek op het werk over zinvolle vormen van intimiteit
wordt niet meer reëel als je als seksueel benoemt wat door de kinderen
niet als zodanig bedoeld en beleefd wordt. Het wordt compleet onmogelijk als
mensen het intiem en gewetensvol handelen van groepsleiders als (pedo)seksueel
gaan benoemen terwijl dit niet zo bedoeld en beleefd wordt. Voetangels en klemmen Deze zijn er, ze kunnen en zullen opduiken
als je zo durft te gaan werken. Ze kunnen liggen in het kind zelf, maar zeker
ook in het groepsklimaat (stoer zijn!). De hulpverlener zelf kan zijn eigen
opvoeding, de eigen normen en waarden, de eigen ervaringen of angsten als
belemmering tegenkomen. Ook kan in het team de nodige openheid ontbreken; er
kan ook onvoldoende respect zijn voor het feit dat mensen van elkaar
verschillen. En de laatste jaren zijn er nogal wat voetangels en klemmen
bijgekomen in de bredere samenleving. Op het eerste en het laatst genoemde ga
ik nog even in: op het kind zelf en op de bredere samenleving. Hommes (1979) beschrijft de "Kinderen die je niet gemakkelijk loslaat": wat een aandacht en een genegenheid vragen zij... maar nooit is het genoeg. Deze kinderen roepen een enorme inzet op van hun nabije hulpverleners, maar ze weten er gelijktijdig geen raad mee. Hier kun je als hulpverlener lelijk in verstrikt raken. Er zal
maat gehouden moeten worden: een duidelijk en beheerst geven van genegenheid
blijkt verrassend goed te kunnen werken; bij ongedoseerd geven loop je beiden
vast. De Lange (1991) beschrijft de andere kant
van de zaak: een 'normale' mate van aandacht en genegenheid is voor de
kinderen die hij beschrijft niet genoeg. Er zal flink geïnvesteerd moeten
worden in stoeien en knuffelen, zo rond bedtijd; meer dan 'normaal'
gebruikelijk is. Hillige (1994) raadt aan om goed te kijken
naar de manier waarop de jongeren met hun 'vraag' om intimiteit omgaan; die
manier kan verschillen en dus de bijbehorende antwoorden met elk hun
voetangels en klemmen ook. Juist in de huidige samenleving wordt veelvuldig iets als seksueel benoemd dat niet als zodanig bedoeld en beleefd is. Dit gebeurt al door de enkele nog bestaande groep die pleit voor verruiming van de seksuele vrijheid van jongeren. Het gebeurt evenzo door degenen die dit idee te vuur en te zwaard willen bestrijden. Het gebeurt
alzeker door de seksuologen en het is bon ton onder de hulpverleners.
Ook de publieke opinie tendeert naar het resoluut scheiden van 'jeugd' en
'seks'. Het gevolg is dat opa's en oma's, ouders en leerkrachten... en
groepsleiders voor de zekerheid maar flink wat afstandelijkheid in acht nemen Niet dat de discussie nieuw is: vroeger noemde men dit "de pedagogische eros", beschreven bijvoorbeeld door Maasen (1988). De door hem geciteerde Van Wyneken bepleitte veel ruimte voor lichamelijkheid, intimiteit en vriendschap: datgene wat ik hier erotiek A noem. Maar ja, eenieder snapt wel waarvan Van Wyneken verdacht werd... Niet
alleen Van Wyneken toen, maar ook de mensen die nu werkelijk contact durven
aan te gaan staan onder zware druk. Dat was al zo toen ik in 1983 het
artikel Warmte en intimiteit, kan
dat wel? schreef. Ik sta nog steeds achter de conclusies van dit artikel.
Ik kan ze ongewijzigd, als fotokopie zogezegd, tot besluit van deze bijdrage
nog eens herhalen: Besluit De kunst is dus om
Dit alles is buitengewoon moeilijk: onze cultuur, onze eigen opvoeding, bepaalde theorieën over kind en opvoeding en onze taal zitten ons hierbij dwars; we hebben de stroom tegen. Misschien zijn we, ter wille van de kinderen die onze warmte zo behoeven, sterk en moedig genoeg om behoedzaam, doch ook krachtig tegen die stroom in te zwemmen. Bronfenbrenner, U. (1977). The fracturing of the American Family. Washington University Daily, 5 okt., p. 5. Claessens, S.M. (1994). ‘Mag ik nog even bij jou in bed?’. TJJ, themanummer Intimiteit, nov.-dec. Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen (1994). Handelen bij vermoeden van seksueel misbruik van kinderen en jeugdigen; richtlijnen voor beroepsbeoefenaren. Assen. De Lange, G. (1991). Hechtingsstoornissen; orthopedagogische behandelingsstrategieën. Assen. Friedrich e.a. (1991).
Normative sexual behavior in
children. Pediatrics, 88 (5), p. 456 e.v. (Zie ook Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen 1994, p. Gieles, (1992). Conflict en Contact, een onderzoek naar handelingsmogelijkheden voor groepsleiders bij botsingen en conflicten in de dagelijkse leefsituatie (proefschrift). < frans@human-being.nl > Gieles, (1983, 1987).
Warmte en intimiteit, kan
dat wel? Jeugd en Samenleving. aug.—sept. 1983; en in Hillige, H. (1994). Het is de kunst om tegelijk spontaan en behoedzaam te zijn; intimiteit in de zeer intensieve behandeling van pubers en adolescenten. TJJ, themanummer Intimiteit, nov.-dec. Hommes, (1979). Kinderen die je niet gemakkelijk loslaat. In: ]. de Wit, H. Bolle, & ].M. van Meel; Psychologen over her kind, nr. 5, Groningen. Maasen, T. (1988). De pedagogische eros in het geding. Utrecht. Van der Doef, S. (1994). Kleine mensen, grote gevoelens. Amsterdam. Zie ook: Manschot, A. (1994). Waar ligt de grens? Opzij, juni. Mobiel (1995). Tijdschrift voor Pleegzorg. Themanummer: Intimiteit, seksualiteit en pleegzorg, aug. SPH (1996). Tijdschrift voor Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Accentnummer Intimiteit, febr. Zinnig Innig (1994). Brochure en verslag studiedag, Brabants Steunpunt Jeugdwelzijn, Den Bosch. |