[Home]
[Omhoog]
Een
Doorbraak in het Denken?
Is
pedofilie een ziekte?
Discussie
in Archives of Sexual Behavior
Een
Verslag door Dr Frans Gieles
Vertaald uit: Ipce Newsletter E15, March 2003.
Het
december 2002 nummer van Archives of Sexual Behavior is een themanummer
over pedofilie.
Richard Green houdt een pleidooi om pedofilie te schrappen uit het DSM,
het Diagnostic & Statistical Manual - het Diagnostisch en
Statistisch Handboek) het bekende handboek dat psychische ziekten
definieert. Daaronder is ook pedofilie, zij het onder zekere voorwaarden.
Gunter Schmidt schrijft dat niet alle pedofielen per se gewetenloze
aanranders zijn; eerder hebben mensen met pedofiele gevoelens een
gewetensprobleem, een moreel dilemma. Zij verdienen eerder respect dan
veroordeling.
Dan volgen 21 commentaren van andere auteurs, waarna Green en Schmidt weer
reageren.
In
dit artikel geef ik een verslag van deze discussie.
Een doorbraak ik het denken?
Of op zijn minst in de manier van discussiëren?
Green's
artikel
Richard
Green was dertig jaar geleden actief om homoseksualiteit van de DSM lijst
van geestesziekten te krijgen. Zoals bekend, is homoseksualiteit inderdaad in
het begin van de jaren zeventig van die lijst verwijderd. Nu bepleit hij om
pedofilie van diezelfde lijst te schrappen.
Green
maakt (evenals het Rind team en ik doen) onderscheid tussen drie typen
discussies ofwel discoursen:
-
de
wettelijke discours,
-
de
morele discours en
-
de
klinische discours.
Als
toelichting geef ik mijn eigen voorbeelden:
Het mag
wettelijk toegestaan zijn een oorlog te beginnen, naar mijn mening is dit moreel
niet toegestaan, maar het is ook weer niet een geestesziekte om dit te
doen.
Roken of alcohol of hasj gebruiken kan onder een bepaalde leeftijd een
wetovertredend zijn. Zo overtrad de dochter van president George Bush jr de wet
van haar land door alcohol te gebruiken, maar men kan hier moreel gezien
wellicht geen bezwaren tegen koesteren. Een dokter zal het afraden, maar het is
geen ziekte als men die raad in de wind slaat. Het zou hooguit kunnen leiden tot
ziekte.
Een
pedofiel die zijn verlangens in daden omzet kan een wet overtreden, maar het is
een andere discussie of dit moreel goed of slecht is, terwijl het weer een heel
andere discussie is of dit blijk geeft van een psychische ziekte. Voorts: heeft
iemand met pedofiele gevoelens die qua gedrag binnen alle wettelijke grenzen
blijft, alleen al door die gevoelens een psychische ziekte? Nee, zegt Green.
Green
beging met het opsommen van transculturele argumenten. Intimiteit die
generatiegrenzen overschrijdt is wereldwijd al zoveel eeuwen over zoveel
culturen voorgekomen, dat men redelijkerwijs niet kan beweren dat al die mensen
geestelijk ziek waren of zijn. Zij kunnen er hooguit verschillende gewoonten en
ideeën op na hebben gehouden. Ook veel diersoorten, met name primaten, kennen
dergelijke gebruiken.
De
volgende groep argumenten gaat over de kenmerken van mensen met pedofiele
gevoelens. Hier stuiten we op een onderzoeksprobleem omdat het meeste onderzoek
gedaan is onder steekproeven van mensen uit klinieken en gevangenissen, dus een
eenzijdig en niet-representatief beeld geeft. Als men in zo'n steekproef
problematische kenmerken vindt bij de mensen, dan kan de keuze van de steekproef
of de situatie waar dezen mensen in verkeren deze heel goed opgeroepen
hebben.
"Oorzaak
en gevolg zijn hier discutabele kwesties. Psychische problemen kunnen evengoed
de innerlijke oorzaak als het sociale gevolg zijn van pedofiele
gevoelens."
Green
verwijst naar een onderzoek dat niet in een kliniek of gevangenis is gedaan:
Een
uniek onderzoek van het Institute of Psychiatry van het Maudsley
Hospital in Londen heeft pedofielen onderzocht die geen patiënt of
gevangene waren (Wilson &
Cox, 1983). Het waren mannen, gerekruteerd met behulp van de PIE, de
Paedophile Information Exchange.
Als
meetinstrument werd gebruikt de Eysenck Personality Questionnaire (EPQ).
Deze meet drie aspecten van de persoonlijkheid: extraversie (of introversie),
neuroses en psychoses. In de vragenlijst is een soort van leugendetector
ingebouwd om eventuele onware, want 'te mooie' antwoorden te ontmaskeren. Er
werden 77 pedofielen onderzocht met een leeftijd van twintig tot zestig jaar.
Deze werden vergeleken met een controlegroep van 400 mensen zonder pedofiele
gevoelens.
Pedofielen
waren significant meer introvert. Er werden iets meer psychotische of
soortgelijke verschijnselen gevonden, maar niet op het niveau dat men
pathologisch mag noemen. Beroepsgroepen als artsen en architecten behaalden
dezelfde scores als de pedofielen. Er werden ook iets meer neuroses gevonden,
maar niet in die mate dat men van een abnormaliteit mag spreken. Acteurs en
studenten gaven dezelfde scores te zien als de pedofielen. De uitslag op de
leugendetector was niet verschillend.
Wilson
& Cox concluderen dat
"... het meest opvallende resultaat is dat blijkt hoe normaal pedofielen
zijn, gezien hun scores op de klinisch gesproken belangrijkste aspecten
[de neuroses en psychoses]. [...] Introversie [...] wordt doorgaans op
zichzelf niet als ziekelijk beschouwd. (p. 57)
Green
citeert ook Howitt (1998) die tot dezelfde conclusie kwam: [Vgl Howitt,
1995]
"Onderzoek
in klinieken heeft ruimschoots aangetoond dat het niet mogelijk is om een
persoonlijkheidsprofiel aan te wijzen waarin pedofielen zouden verschillen van
andere mannen. Simplistische ideeën als zou een gebrek aan sociale
vaardigheden mensen aanzetten tot seks met kinderen gaan niet op; er werden
sociaal hoogst bekwame pedofielen gevonden." (p. 44)
Een
volgend argument dat aantoont hoe normaal pedofiele gevoelens zijn zijn de
percentages 'normale mensen' die zich tot kinderen blijken te voelen
aangetrokken (rond de 20 tot 25%) en het percentage van hen die met een erectie
reageert op 'pedofiele' beelden (meer dan 25%). Men kan redelijkerwijs niet
beweren dat een kwart van de bevolking psychisch ziek is.
De
laatste groep argumenten verwijst naar het DSM zelf en wijst op de
inconsequenties ervan:
Als
nu eens een pedofiel zijn fantasie of verlangen niet in daden omzet, waar
voert DSM ons dan heen? Naar Sprookjesland [of: Wonderland - naar
Alice in Wonderland - FG]. Als iemand fantasie of verlangen niet in
daden omzet is hij [volgens DSM] geen pedofiel. Iemand die geen last
heeft van zijn fantasieën of verlangens en ze alleen gebruikt om te
masturberen heeft [volgens DSM] geen geestelijke afwijking. Daarentegen
heeft iemand die daar geen last van heeft en die wel seksueel contact met een
kind heeft [volgens DSM] wel een geestelijke kwaal. De stellingname van
de APA (American Psychiatric Association) met haar DSM Lijst is
logisch inconsistent.
Er
zit een tegenstelling in die lijst. In tegenstelling tot veel mensen die
[volgens DSM] wel ziek zijn, zoals mensen die dwangmatig alsmaar tot
bloedens toe hun handen moeten wassen en geen deurknop durven aanraken, of die
stemmen horen die hun persoonlijke veiligheid bedreigen, hebben veel
pedofielen helemaal geen last van hun erotische verlangen, los gezien even van
de angst in de gevangenis te geraken. Sommigen van hen tonen hun verlangen
openlijk, organiseren zich en publiceren tijdschriften en boeken.
Om
met deze tegenstelling om te gaan, graaft het DSM zich in in een
logische valkuil. Iemand die qua erotische verlangens en qua
masturbatie-fantasieën vooral gericht is op kinderen, heeft daardoor op zich
nog geen geestelijke afwijking. Desondanks zijn de meeste lezers van het DSM
psychiaters die intussen deze mensen wel in behandeling nemen omdat ze vinden
dat er kennelijk toch wel iets met ze mis is.
Deze
mensen, met die fantasieën, hebben [volgens DSM] geen geestelijke
kwaal tenzij ze deze omzetten in daden. Dit zet de psychiatrie op zijn kop.
Zeker, een samenleving kan regels instellen voor seksueel gedrag en seks
tussen kinderen en volwassenen verbieden en er sancties voor instellen. Maar
dan hebben we het over het gebied van de wet en het strafrecht. Een DSM
echter mag de psychiatrie niet opzadelen met het veroordelen van een daad, net
zomin als de wet en het strafrecht gedachten mogen veroordelen.
Green
concludeert tenslotte:
Het
seksueel opgewonden raken door kinderen is in eerlijkheid verteld en ook
fysiek aangetoond in een beduidend grote 'minderheid' van 'normale' mensen.
Als we in de geschiedenis kijken, zien we dat dit verschijnsel algemeen
voorkomend en geaccepteerd is in heel veel culturen gedurende vele eeuwen.
Dit houdt niet in dat hetzelfde verschijnsel in onze tijd en cultuur ook
aanvaard dient te worden. De vraag is: gaat het hier om een psychische ziekte?
Nee, tenzij wij massa's mensen in veel culturen in een lang verleden
geestelijk ziek verklaren. Trouwens, ook volgens de criteria van de DSM
zelf zijn ze dat niet.
Gunter
Schmidt's artikel
Schmidt
pleit ervoor een rationele discussie te voeren gebaseerd op feiten, en niet een
die uitgaat van morele vooroordelen of emotionele verontwaardiging. Ook Schmidt
maakt onderscheid tussen de verschillende typen discussie, ofwel discoursen,
die hier gaande zijn.
Echter,
de neiging om te polariseren en te veel te generaliseren is erg sterk. Beide
groepen doen dit: zowel zij die er geen ernstig probleem in zien, als zij die
druk bezig zijn het buiten proporties op te blazen. Beide doen de
werkelijkheid van kinderen die seksuele contacten met volwassenen hebben
geweld aan. Beide weten het beter dan de kinderen zelf ervaren, zich
herinneren en er er zelf betekenis aan geven.
Het
komt mij voor dat een van de voorwaarden voor een meer rationele discussie is
dat we aan een einde maken aan de verwarring tussen de morele en de klinische
discours. Dit houdt in dat wij argumenteren
-
vanuit
een moreel standpunt als het om de moraal gaat, en
-
vanuit
een klinisch standpunt als het om mogelijk traumatiserende gevolgen gaat.
Voor
alles zullen we moeten ophouden met het verhullen van morele oordelen in
klinisch 'deskundigen jargon'.
Ik zal eerst een poging wagen om de verwarring tussen deze twee niveaus van
discoursen te ontrafelen.
Er zijn
momenteel twee discoursen gaande over dit onderwerp:
[...W]e
bevinden ons in het heetst van de morele discours, of, juister gezegd, van die
discoursen, omdat er minstens twee gaande zijn die nauwgezet van elkaar
onderscheiden moeten worden.
-
De
eerste is de traditionele discours, die ik de kinderverkrachter
discours noem. Deze gaat er bot aan toe, is sterk emotioneel gekleurd en
zit vol met generalisatie en vooroordelen. We treffen hem aan in de
populaire media, maar niet alleen daar [...].
.
-
Er
is een tweede discours gaande, nu, die waarschijnlijk nog een veel
grotere invloed heeft op de sociale situatie van pedofielen in onze tijd,
veel meer nog dan het geschreeuw van fundamentalisten en salon-moralisten.
Ik doel hier op een visie die op een brede consensus mag steunen. Het is de
meer verlichte morele discours, geliefd in libertaire kringen, in groepen
die, in elk geval destijds, milder waren in hun oordeel over pedofielen.
Het is de discours over de seksuele zelfbeschikking of de gelijke rechten
die tegenwoordig de toon zet in de visie op seksualiteit.
In de
moderne discours tussen vrije en voor intimiteit kiezende burgers zijn veel
vormen van seksualiteit bevrijd van de oude conservatieve moraal; met ziet die
vormen tegenwoordig als vrije keuzes van vrije burgers. Op pedofilie na dan.
Schendt
pedofilie dan altijd en overal de moraal van de vrije en voor intimiteit
kiezende burgers? Dit kan natuurlijk het geval zijn bij geweld, dwang,
afpersing of emotionele manipulatie. OK, maar dan moeten we het probleem
preciezer stellen. Kan er bij seksualiteit overeenstemming zijn tussen
volwassenen en kinderen?
Veel
pedofielen zeggen dat dit mogelijk is en hun argumentatie gaat dan ongeveer
als volgt: 'Ik wil niets meer dan het kind wil. Ik kan alleen genieten als het
kind ook geniet.' Deze boodschap komen we in allerlei varianten tegen. In heel
wat adviesgesprekken met pedofielen heb ik mij zelden gedwongen gezien de
subjectieve waarheid van dergelijke uitingen te betwijfelen.
Dan
geeft Schmidt een voorbeeld. Hij schetst een situatie waarin een jongen en een
man met een elektrische trein spelen. Er wordt gestreeld, de man wil verder gaan
maar de jongen niet en de man stopt dan ook. Schmidt betoogt nu dat de jongen en
de man 'verschillende agenda's hebben' ("are on different pages"),
ofwel van verschillende scripts uitgaan, de situatie elk op een andere manier
interpreteren. De jongen wil spelen, de man verlangt meer intimiteit. Er lijkt
overeenstemming te zijn, maar die is er niet.
Dus,
bij seks ligt het probleem van de overeenstemming erin dat de scenario's
wezenlijk verschillend zijn. Alleen als je het aspect van de sociale
betekenisverlening over het hoofd ziet, kun je overeenstemming zien of op zijn
minst geen verschil in de interpretatie van zo'n situatie.
Alleen
de volwassene is zich ervan bewust dat er hier twee scenario's spelen en
alleen hij is degene die dit kan beëindigen door eenvoudigweg te zeggen wat
hij eigenlijk wil - in welk geval het "nee" van de jongen sneller en
beter begrepen in het spel zou komen.
[...]
Ik kan mij moeilijk een voorstelling maken van vrijwillige seksuele
handelingen tussen kinderen en volwassenen. Er zijn ongetwijfeld
uitzonderingen, bijvoorbeeld van jongens die net in de puberteit zijn, die al
gemasturbeerd hebben of andere seksuele ervaringen leidend tot een orgasme
hebben meegemaakt met vriendjes - dus: jongens die weten wat er speelt, die
zelf hun eigen seksualiteit hebben ervaren zonder volwassenen erbij en die
wellicht benieuwd zijn hoe een volwassene in contact met hen reageert en wat
er zou gebeuren in contact met een volwassene.
Schmidt
vermeldt dan de onderzoeken van Kinsey en beschrijft de eigentijdse discussie
over 'trauma of geen trauma'. Dit is een discussie met twee tegenover elkaar
staande kampen. Om een meer rationele en wetenschappelijke discussie te bereiken
stelt hij voor om twee zaken scherp in de gedachten te houden:
-
(1)
Seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen dragen een risico
in zich voor de kinderen, ook als deze contacten geen duidelijk element van
geweld of dwang bevatten; het risico is vermoedelijk groter naarmate het
kind jonger is en er een aantal andere factoren in het spel zijn [...].
-
(2)
Er zijn veel gevallen van niet-gewenst seksueel contact tussen volwassenen
en kinderen die niet traumatisch zijn voor het kind, ook al schenden
die contacten het recht op zelfbeschikking. Ongewenste ervaringen zijn niet
altijd traumatisch. Iets dat moreel onjuist is, is niet
noodzakelijkerwijs ook schadelijk. [...]
Schmidt
citeert Kinsey en de onderzoeken van Rind e.a. om zijn tweede stelling te
onderbouwen. De eerste stelling nu, die van het risico van een trauma,
plaatst de pedofiel voor een dilemma.
Het
dilemma is tragisch omdat de seksuele oriëntatie van de pedofiel diep
geworteld is in de kern van zijn persoonlijkheid. Pedofilie is net zozeer een
wezenlijk aspect van hem als het dit is voor een hetero- of homoseksuele man
of vrouw. Het verschil is dat het laatste algemeen geaccepteerd is, terwijl
het eerste categorisch verboden en vrijwel onmogelijk te realiseren is.
Gezien dit probleem van de pedofiel, de noodzaak om zichzelf het ervaren van
liefde en seksualiteit te onthouden, verdient hij respect in plaats van
verachting.
De
commentaren van andere auteurs
Ik
geef een kort overzicht waarin ik deze in eigen woorden samenvat
Fred
Berlin
is het
in zoverre met de beide auteurs eens, dat hij meent dat men pedofielen wel moet
behandelen, maar eerder moet respecteren dan verwerpen. Inderdaad, een kind
loopt niet altijd een trauma op, dus moet men niet routinematig elk kind dat een
seksuele ervaring heeft gehad gaan behandelen, net zo min als men iedereen met
pedofiele gevoelens moet gaan behandelen.
Wolfgang
Berner
is het
er mee eens dat het normaal is om een erectie te krijgen bij een 'pedofiel'
plaatje - hij noemt een percentage van 27,7% - maar voegt er aan toe dat dit
niet direct hoeft te verwijzen naar een pedofiele seksuele oriëntatie. Zo'n
oriëntatie is meer dan alleen een reactie van het lichaam.
Vern
Bullough
is het
eens met de conclusie van Wilson & Cox (1983), dat mensen met pedofiele
gevoelens normale mensen zijn die men niet mag demoniseren. Bepaalde handelingen
mogen sociaal niet correct zijn, maar dat is nog niet hetzelfde als ziekelijk.
Zolang deze mensen zich beperken tot fantasieën is er niets mee mis. En als dan
bij sommige mensen het gedrag bijgestuurd moet worden, is dit een kwestie van
heropvoeden en niet van het genezen van een ziekte.
Alan
Dixson
houdt
zijn commentaar simplistisch: pedofilie is een psychische stoornis:
"bizar", "abnormaal". Punt uit klaar. Einde discussie.
Julia
Ericksen
geeft
eerst een uitstekende samenvatting van wat beide auteurs geschreven hebben. Het
kan best zijn, zo zegt zij, dat intimiteit tussen mensen van verschillende
generaties normaal werd gevonden in andere tijden en culturen - of nog wordt
gevonden - maar wij leven nu eenmaal in onze tijd en cultuur. En juist die
cultuur bepaalt iemands seksuele oriëntatie. Dus is een 'afwijkende'
oriëntatie op zich nog geen ziekelijke afwijking maar een culturele. Om hierin
inzicht te verwerven moet men dan ook niet naar de persoon kijken, maar naar de
cultuur waarin deze leeft. Ericksen gelooft niet in het bestaan van een
genetisch bepaalde, en dus vastliggende, seksuele oriëntatie.
Dean
Fazekas
is het
in zoverre met beide auteurs eens dat hij vindt dat 'kinder-aanrander' of
'incestpleger' geen diagnose kan zijn. Hij gelooft echter niet in de
mogelijkheid van instemming. Hij erkent wel dat niet alle pedofielen verkeerd
bezig zijn.
Dan komt hij met een merkwaardig argument, namelijk: wij besteden zoveel tijd
aan de behandeling van kinderen en daders, dat er wel schade moet zijn.
[Een juiste conclusie kan alleen zijn: dat men denkt dat er wel schade
moet zijn - FG.]
Richard
Friedman
kan er
alleen wel mee instemmen dat men pedofielen niet mag demoniseren. Men moet hen
wel in behandeling blijven nemen, onder andere om hun verkeerde - namelijk veel
te romantische - manier van denken te corrigeren.
George
Gaither
is het
met beide auteurs oneens. Wij hebben het DSM nodig, zo is zijn
opmerkelijke argument, om onze behandelingen en ons onderzoek te kunnen
voortzetten. Hij blijft een pedofiele seksuele oriëntatie zien als een stoornis
die behandeld en veranderd moet worden. Hij is het ook niet eens met de APA
waar deze stelt dat dit laatste, verandering van voorkeur, niet mogelijk
is.
Richard
Krueger & Meg Kaplan
zijn
het ook met beide auteurs oneens. In andere tijden en culturen is pedofilie wel
degelijk gezien als een stoornis. Zij vergelijke pedofilie met drugsverslaving
en opperen dat men pedofilie beter als een ziekte kan zien dan als een immorele
daad. Voor immorele daden is er alleen de gevangenis, maar voor een ziekte is
behandeling mogelijk. Dus, laten we DSM handhaven en zo behandeling
mogelijk blijven maken. Alleen dan kun je het verschijnsel ook gaan begrijpen.
Ron
Langevin
pleit
wel voor herziening van de omschrijving van pedofilie in DSM, maar niet
voor verwijdering ervan. OK, zegt hij, laat andere culturen er hun eigen kijk op
hebben, wij hebben de onze. Hij bespeurt fouten in de onderzoeken waar Green
zich op baseert en hij weigert een erectie te zien als teken van een seksuele
oriëntatie.
Michael
Miner
zegt
ook dat we nu eenmaal niet in Polynesië leven, maar in onze eigen tijd en
cultuur. Net zoals onze cultuur dat doet, ziet Miner pedofilie als een stoornis,
namelijk vanwege de gevolgen van pedofiele daden: deze beschadigen het
kind en bezorgen de dader schaamte, sociaal isolement en gevangenschap. De
stoornis bestaat niet uit een afwijkende seksuele oriëntatie op zich, maar uit
een gebrek aan zelfbeheersing, net zoals men deze ziet in ziekelijk gokken of
ziekelijk gebruik van alcohol of drugs.
Charles
Moser
is het
helemaal met Green eens. Geen enkele parafilie hoort volgens hem thuis op
een lijst van stoornissen. Een seksueel verlangen kan nooit een
stoornis zijn. Seksualiteit wordt geregisseerd door de cultuur, niet door
ziekten.
Emil
Ng,
uit
China, laat in zijn stijl van schrijven zien hoe beleefd men daar is, maar ook
hoeveel nuance de Chinese cultuur kent. Heel beleefd en gedetailleerd geeft hij
een transcultureel overzicht van hoe men daar tegen dit verschijnsel aankijkt.
Al doende plaatst hij de benauwde Westerse blik in een breder perspectief. De
Chinese literatuur kent geen enkele beschrijving van enige psychische of
medische diagnose van pedofilie of homoseksualiteit. De Chinese traditie en
literatuur echter kent volop romances tussen kinderen onderling of tussen
volwassenen en kinderen. Traditioneel trad men in China ook vrij jong in het
huwelijk.
Intussen
is zijn kritiek op het Westerse denken en doen behoorlijk scherp. De hele
Westerse discussie over instemming en trauma's noemt hij "hypocriet".
Alleen als het om seks gaat maken volwassenen zich druk om instemming en
trauma's, in alle andere kwesties doen zij dit helemaal niet. Van de vroege
kinderdoop tot het behalen van het laatste diploma maken zij zich daar helemaal
niet druk over.
Dus,
zegt hij, dat hele schijnbaar gerechtvaardigde en humane debat over de
zelfbeschikking van kinderen is niets anders dan het zoveelste spelletje
waarmee volwassenen hun eigen waarden opleggen aan de kinderen. Over de meeste
activiteiten die kinderen doen in aanwezigheid van volwassenen die het zozeer
met elkaar eens zijn, doet het debat over instemming van het kind helemaal
niet terzake; men slaat dit debat eenvoudigweg over omdat dit gemakkelijker is
voor de ouders.
Het
debat komt rond het thema kinderseksualiteit alleen maar op omdat de
volwassenen het hier niet helemaal met elkaar eens zijn. Ongeacht wat men aan
deze of gene zijde voor standpunten heeft, dit wil helemaal niet zeggen dat in
werkelijkheid meer begaan is met het welzijn van de kinderen en hun rechten.
Aan beide kanten van het debat doet men weinig anders dan het uithollen en
uitbuiten van de kinderrechten, hetzij om de eigen vooroordelen te bevestigen,
hetzij om de eigen behoeften tegemoet te komen.
Paul
Okami
is het
helemaal eens met Green. Met Schmidt is hij het in zoverre eens dat
"Schmidt
terecht probeert de kwestie van goed of kwaad probeert te onderscheiden
van de kwestie wel of geen schade. Deze beide begrippenparen zijn
hopeloos met elkaar verward geraakt in de discours over
pedoseksualiteit."
Verder
verschilt hij van mening met Schmidt, maar juist in omgekeerde zin als de andere
commentatoren dit doen. In het bijzonder is hij het niet eens met de
vooronderstelling van Schmidt dat er altijd machtsongelijkheid is in
contacten tussen kinderen en volwassenen.
Het
probleem met het argument van de machts(on)gelijkheid is dat de macht in
elke een-op-een verhouding altijd in beweging is en altijd meerdere dimensies
kent. [...]
Er schuilt geen enkele logica in de bewering dat een machtsongelijkheid de
beginselen van rechtvaardigheid en eerlijkheid zou schenden in seksuele
verhoudingen. Evenmin in de bewering dat machtsongelijkheid per se de
minder machtige zou schaden - tenzij men seksuele verhoudingen gelijkstelt aan
een gevecht van man tegen man, waarin het wel telt als men de sterkste of de
zwakste partij is.
Het
feit dat in een een-op-een verhouding de machtsverdeling altijd onstabiel is
en meerdere dimensies kent, alsook het feit dat het bestaan van een
machtsgelijke relatie een regelrechte mythe is (in de zin van: logischerwijs
nooit te bereiken is), maakt het argument van de machtsongelijkheid ongeldig.
Op zijn best is dit argument een mooi voorbeeld van de denkfouten van het
feministische denken in de cultuur van de twintigste eeuw.
Okami
biedt dan ook een heel andere interpretatie aan van het voorbeeld van Schmidt
waarin met treintjes gespeeld wordt en intimiteit bedreven wordt. Hij vindt de
hele argumentatie van Schmidt gebaseerd op lucht ("straw man arguments").
Robert
Prentky
is het
met Green eens en geeft ook kritiek op de DSM lijst. Als voorbeelden
noemt hij Lewis Carroll, de schrijver van Alice in Wonderland, en James
Barrie, de schrijver van Peter Pan. Geestelijk gestoorde mensen? Zeker
niet! Als er dan een criterium moet zijn voor wat geestelijk ziek is, dan zou
dit moeten zijn: zelfbeheersing of een gebrek daaraan.
Bruce
Rind
kan
zich vinden in de morele stellingname van Green, maar niet in die van Schmidt.
Ook Rind wijst op het altijd dynamische karakter van machtsverhoudingen en is
het er niet mee eens dat er altijd sprake zou zijn van machtsongelijkheid tussen
volwassenen en kinderen.
Bezien
vanuit een wetenschappelijk en filosofisch logisch standpunt, is het
onaanvaardbaar dat Schmidt een algemene bewering staaft met één enkel
hypothetisch geval. Een accurate toets van de bewering zou zijn dat men naar
empirische feiten zoekt die de bewering niet staven.
[Als
men de bewering 'Alle zwanen zijn wit' wil staven, moet men naar zwarte
zwanen gaan zoeken - FG]
Ik [=Rind]
beschrijf nu die feiten. [...]
Deze
gevallen, vijf mannen die als jongen, zo rond de leeftijd van tien jaar, seks
hadden met met mannen, bestrijden Schmidt's bewering dat er nooit
instemming met seks kan bestaan tussen prepubers en volwassenen.
Michael
Seto
ziet
pedofilie als een stoornis, maar het DSM heeft deze niet correct
gedefinieerd. Men zou gedrag nooit als een stoornis moeten
beschrijven. Men zou pedofilie zo moeten definiëren dat het alleen een seksueel
verlangen betreft, en wel uitsluitend een naar seksuele omgang met prepubers.
Robert
Spitzer & Jerome Wakefield
geven
kritiek op Green. Zij stemmen er mee in dat niet alle pedofiele handelingen op
een geestelijke stoornis wijzen; alleen sommige handelingen doen dit. Maar zij
missen duidelijke definities in Green's argumentatie. Duidelijke definities
zouden het verschil moeten aangeven tussen wat normaal is en wat een stoornis
is.
Kenneth
Zucker,
die als
de uitgever van het blad het themanummer heeft geopend, komt nu, vanwege de
"Z" in zijn naam, als laatste commentator aan het woord. Hij geeft de
geschiedenis van het hele DSM nog eens weer vanaf 1973, het jaar dat
homoseksualiteit van de lijst geschrapt werd.
Maar, zegt hij, er zijn te veel verschillen tussen homoseksualiteit en
pedofilie. Dus kan de argumentatie ook niet dezelfde zijn.
Men zou eerst eens goed moeten bekijken hoe het DSM nu eigenlijk een
'ziekte' of 'stoornis' definieert, en dan moeten bezien of pedofilie hier
al dan niet in past. Andere argumenten doen niet ter zake. Hoe het debat dan af
zal lopen, is nog niet te voorzien.
Een
kort commentaar van de verslaggever
Diverse
van de commentaren verwerpen het transculturele argument. Zij zeggen: "Wij
leven nu eenmaal niet in Polynesië" of woorden van gelijke strekking.
In mijn ogen is dit nu een typerend geval van 'Amerikanisme', de typisch
postmoderne Westerse manier van denken, namelijk:
"Wij hebben het Ware Licht gezien. Andere culturen hebben eeuwen lang
gewandeld in de duisternis van de verkeerde en onware ideeën."
Naar mijn mening is dit een verkeerd, want onwaar idee.
De
twee auteurs reageren
Green
begint
met de transculturele argumentatie:
Nu,
een bedankje is op zijn plaats voor de commentatoren die mijn lijst van
historische en transculturele voorbeelden van seks tussen kinderen en
volwassenen mooi hebben aangevuld met
-
de
jonge bruidjes die het hof gemaakt werden in China,
-
Charles
Dodgson (Lewis Carroll), die ons Alice bracht;
-
James
Barrie, die ons Peter Pan gaf;
-
Mohammed,
ons de Islam gaf, en
-
de
heilige Augustinus, die ons het Christendom bracht.
Green
gaat nauwkeurig argument voor argument langs, hetgeen voor dit verslag te ver
zou voeren. Een kwestie die voortdurend terugkomt is die van eventuele schade.
Enkele commentatoren zeiden: 'omdat er altijd schade is, is er altijd
sprake van een stoornis'. In antwoord op Spitzer & Wakefield, herhaalt Green
zijn eigen woorden nog eens:
"Vrijwillige
seks tussen volwassenen van hetzelfde geslacht betekent nog niet dat er schade
wordt toegebracht aan een van de partners ..." en hij voegt er aan toe:
De mogelijkheid van schade betekent nog niet dat deze altijd en met
zekerheid aanwezig is.
In
antwoord op Berlin's commentaar stelt hij:
Hij
stelt terecht dat pedofilie psychologische belasting en schade met zich mee kan
brengen (net zoals heteroseksualiteit en homoseksualiteit dit kunnen,
wil ik daar dan aan toevoegen), maar (net zoals bij heteroseksualiteit en
homoseksualiteit) gebeurt dit ook noodzakelijkerwijs? Waarom dan iedereen
met pedofiele gevoelens voor ziek verklaard?
In
antwoord op verschillende commentatoren die Green's nuancering hebben
overgenomen dat schade niet altijd aanwezig hoeft te zijn en dat er
massa's pedofielen zijn die het bij fantaseren houden, stelt hij kort en
krachtig:
Geen
schade, dan ook geen stoornis ("No harm, no foul")
Hetzelfde
zegt hij nog eens in andere woorden, hierbij ingaand op de transculturele
argumentatie:
Als
een samenleving bepaald gedrag niet veroordeelt, zullen meer mensen dat gedrag
vertonen. Het wil er bij mij niet in dat diegenen die dat bepaalde gedrag toch
blijven vertonen als de samenleving het veroordeelt, daarom
noodzakelijkerwijs geestelijk ziek zouden zijn. Asociaal gedrag mag dan
crimineel zijn (hetgeen vaak het geval is), maar het hoeft daarom nog geen
geestelijke stoornis te zijn (vaak is het dit niet).
Schmidt
erkent
in zijn reactie dat de macht in een een-op-een verhouding altijd instabiel en
dynamisch is en altijd meerdere dimensies kent. Hij verwijst naar de commentaren
van Ng, Okami en Rind, die
"betogen
dat we ons alleen druk maken om een gebrek aan instemming als het om seks
gaat; zij zien dit [terecht] als een ideologisch bepaalde reactie. Beide
argumenten kunnen niet goed weerlegd worden.
Okami en Rind hebben hier zonder meer gelijk in, maar zij maken niet
duidelijk of zij met hun argument ook bedoelen te zeggen dat seksuele
interactie tussen volwassenen en kinderen geen specifieke kenmerken heeft [die
die drukte wel zouden rechtvaardigen]. [..Z]ij draaien om de centrale vraag
van het hele debat over pedofilie heen: hebben seksuele verhoudingen tussen
volwassenen en kinderen specifieke kenmerken?"
Voor
Schmidt is dit de centrale vraag. Hij is niet overtuigd door Rind's vijf
gevallen; hij ziet deze als "uitzonderingen op de regel" en om een algemene
conclusie te trekken uit deze vijf gevallen vindt
"adembenemend simplistisch en naïef".
Schmidt
kan zich vinden in de commentatoren die het bestaan van transculturele varianten
als argument verwerpen. "Het volk van Sambia kan ons hier niet verder
brengen." De transculturele argumentatie zelf kan hij dus niet delen, maar
hij spreekt wel zijn waardering uit voor de bijdragen daaraan:
"Zij
zaaien twijfel bij stellingnamen die in de Westerse maatschappij als
vanzelfsprekend gelden; zij houden de discussie open en geven hiermee een
richting aan die te weinig wordt ingegaan heden ten dage: eerlijkheid
tegenover pedofielen. Hiermee tonen zij een bewonderenswaardige moed."
De
verslaggever kijkt nog even terug
Het
was een goed initiatief om dit themanummer uit te brengen.
Niemand kon eenstemmigheid verwachten, maar we zagen in elk geval wel redelijk
denken en beleefd uitwisselen van rationele argumenten en een discussie
gebaseerd op feiten.
Zo zagen we dat genuanceerd denken wel degelijk mogelijk is.
We hebben dit wel anders zien gebeuren, maar zo kan het dus ook.
Een
doorbraak ik het denken?
Of op zijn minst in de manier van discussiëren?
De
hoofdpunten waar het debat om draait waren - en blijven dus:
-
(1)
Het onderscheiden van de verschillende discoursen;
-
(2)
Het onderscheiden van de rijke variëteit aan manieren van doen van mensen
met pedofiele gevoelens;
-
(3)
De kwestie van de mogelijke schade, in het bijzonder of deze al dan niet
onvermijdelijk is;
-
(4)
De vraag of een afwijking van het gemiddelde ook altijd als een stoornis
gezien moet worden; en
-
(5)
De geldigheid van de transculturele argumentatie.
[Home]
[Omhoog]
|